ECLI:NL:CRVB:2022:88
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen CIZ na intrekking van het beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de CIZ. Het hoger beroep was ingesteld door mr. M.A.E. Bol, die zich later onttrok als gemachtigde. Mr. J. Heek nam de vertegenwoordiging over. De zitting vond plaats op 24 maart 2021, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn ouders en mr. Heek, terwijl CIZ werd vertegenwoordigd door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt. CIZ had op 16 augustus 2021 een herziene beslissing op bezwaar genomen, waarop mr. Heek namens appellant op 6 september 2021 het hoger beroep introk en verzocht om CIZ te veroordelen in de proceskosten. CIZ stemde in met deze veroordeling.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, CIZ veroordeeld kan worden in de kosten die appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten werden begroot op € 1.518,- voor het beroep en € 1.897,50 voor het hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 3.415,50. De Raad heeft bepaald dat appellant zich voor vergoeding van het griffierecht kan wenden tot CIZ.
De uitspraak is gedaan door E.J. Otten, met D. van der Boom als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2022.