ECLI:NL:CRVB:2022:881
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 2011 niet meer kan werken door rug- en psychische klachten. Het Uwv had appellant eerder een WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2016 werd vastgesteld dat hij 42,16% arbeidsongeschikt was. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij per 9 november 2016 nog steeds volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad bevestigde dat de medische situatie van appellant in de jaren na de herbeoordeling was verbeterd en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde ook over het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De procedure had langer geduurd dan de redelijke termijn van vier jaar, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.500,- aan appellant door de Staat der Nederlanden.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en legt de verantwoordelijkheid voor de schadevergoeding bij de Staat, terwijl het Uwv niet in de proceskosten werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen in arbeidsongeschiktheidszaken en de noodzaak om de redelijke termijn in procedures te respecteren.