Uitspraak
20 3199 WIA
4 augustus 2020, 20/2700 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
37,93 uur per week. Op 3 juni 2017 heeft appellante zich ziekgemeld met psychische en fysieke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 juli 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de
drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 30 juli 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 22 mei 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellante aangescherpt voor rug-belastende arbeid door beperkingen aan te nemen in rubrieken 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen) van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daartoe een nieuwe FML van 6 maart 2020 opgesteld. Een arbeidskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat daardoor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van appellante niet wijzigt, deze blijft onveranderd 3,35%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 30 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv een rapport van 6 maart 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van
26 maart 2020 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.
6 januari 2021 dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de voetklachten van appellante heeft onderkend en bij zijn beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapportvan 6 januari 2021 voldoende toegelicht dat er gelet op de vastgestelde lichte beperking voor staan en staan tijdens het werk geen aanleiding is voor het aannemen van aanvullende beperkingen ten aanzien van staan, lopen en/of traplopen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft gesteld geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5 maart 2020 de rug is onderzocht en er toen geen aanwijzingen waren voor radiculaire
(= wortel) prikkeling en dat de rugklachten toen grotendeels aspecifiek waren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport overtuigend gemotiveerd dat voldoende rekening is gehouden met de rugklachten van appellante en dat er geen aanleiding is om extra (verzwarende) beperkingen in de FML op te nemen.