In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die eerder als steigerbouwer werkte, had zich op 6 juli 2015 ziekgemeld en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 9 juni 2017. Appellant heeft herhaaldelijk ziekmeldingen gedaan en zijn geschiktheid voor verschillende functies is door het Uwv beoordeeld.
De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de verzekeringsartsen zijn belastbaarheid onjuist hebben ingeschat en dat de functie van medewerker DIV niet passend is vanwege zijn dyslexie. De Raad heeft echter geoordeeld dat de functie van medewerker DIV, die voornamelijk bestaat uit scannen en registreren van post, geschikt is voor appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep niet slagen.
De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de geschiktheid voor passende arbeid en de rol van medische en arbeidskundige onderzoeken in het proces van het vaststellen van recht op uitkeringen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.