ECLI:NL:CRVB:2022:9
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA en beëindiging van de WGA-uitkering
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv, in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het Uwv ten onrechte zijn arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op minder dan 35% en dat zijn WGA-uitkering met ingang van 22 maart 2019 onterecht is beëindigd. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2021 bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad heeft overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde medische beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 september 2019. De nieuwe medische stukken die appellant in hoger beroep heeft ingediend, bieden geen nieuw licht op de zaak en de Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De Raad heeft geconcludeerd dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen en dat de geselecteerde functies binnen de vastgestelde beperkingen blijven. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.