Uitspraak
20 4133 WIA
19 oktober 2020, 19/2700 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
WIA-uitkering van appellante met ingang van 14 februari 2019 beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
6 september 2019 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 september 2019 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de FML van
26 oktober 2018 aan te passen en de gewijzigde belastbaarheid van appellante per
14 februari 2019 vastgelegd in een FML van 6 september 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat de eerder geduide functies onverminderd geschikt zijn voor appellante en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 27,45%.
1 november 2019 ziet de rechtbank geen medische onderbouwing van de door appellante bepleite urenbeperking. Daaruit blijkt niet dat deze artsen van mening zijn dat appellante lichamelijk niet in staat is een poliklinisch revalidatietraject te volgen. De verzekeringsartsen hebben verder overtuigend gemotiveerd dat er voor het aannemen van (aanvullende) beperkingen in verband met oedeem, vinger- en cognitieve klachten geen reden is. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide voorbeeldfuncties voor appellante niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende toelichting voorzien.
21 september 2020 weer in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering, zodat het geding zich materieel beperkt tot de periode van 14 februari 2019 tot 21 september 2020.
7 maart 2022 kan gevolgd worden. Aan het expertiserapport van verzekeringsarts Bruins van 26 oktober 2021 kan niet die waarde worden gehecht die appellante daaraan gehecht wil zien. Het bevat geen nieuwe medische feiten, maar geeft een andere interpretatie van de door de verzekeringsartsen al vastgestelde problematiek. Zo acht Bruins op basis van hetzelfde medische feitencomplex – en met name gelet op de door appellante sinds de behandeling in 2015 ondervonden vermoeidheidsklachten – een urenbeperking van 20 tot maximaal 25 uur per week aangewezen. Bruins heeft appellante niet zelf gezien en zijn standpunt is dus louter gebaseerd op dossieronderzoek, terwijl de verzekeringsartsen van het Uwv appellante rond de datum in geding meerdere malen (te weten op 11 oktober 2018, 22 februari 2019 en
8 augustus 2019) op spreekuur hebben gezien. Tegen deze achtergrond is de conclusie van Bruins dat appellante meer beperkt is en dat er aanleiding is tot het stellen van een urenbeperking onvoldoende toegelicht. Het door appellante ingebrachte artikel over de gevolgen van eiserstokkanker is in algemene termen vervat, zodat hieruit niets valt af te leiden omtrent de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding. Benadrukt wordt dat de Raad hiermee niet wil afdoen aan wat appellante in 2015 en daarna heeft doorstaan en de wijze waarop zij haar klachten op de datum in geding heeft beleefd. Bij het vaststellen van de belastbaarheid is echter niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving bepalend, maar dat wat objectief medisch is vast te stellen. In de rapportage van OCA Den Bosch van 9 februari 2022 wordt de actuele en ten opzichte van de datum in geding gewijzigde medische situatie beschreven. Naar aanleiding van deze gewijzigde situatie heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante vanaf 21 september 2020 geen benutbare mogelijkheden heeft en haar in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering. Anders dan namens appellante ter zitting naar voren is gebracht, bevat de rapportage geen (nieuwe) medische informatie over de datum in geding.