ECLI:NL:CRVB:2022:903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
20/4369 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ziekengeld door eigenrisicodrager na te late bezwaarindiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van een appellant die als eigenrisicodrager ziekengeld ontving. Appellant had zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval en ontving ziekengeld tot 8 april 2019. Het Uwv beëindigde het ziekengeld op basis van onvoldoende gegevens over de arbeidsongeschiktheid van appellant en vorderde eerder betaalde bedragen terug. Appellant stelde dat hij het besluit van 22 juli 2019 niet had ontvangen en dat hij om die reden te laat bezwaar had gemaakt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat hij wel degelijk op de hoogte was gesteld van de beëindiging van het ziekengeld via aangetekende brieven van zijn ex-werkgever. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat appellant geen goede reden had om zijn bezwaar te laat in te dienen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de weigering om de tweede brief in ontvangst te nemen voor rekening en risico van appellant kwam. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, en dat het Uwv het onverschuldigd betaalde ziekengeld terecht terugvorderde.

Uitspraak

20.4369 ZW

Datum uitspraak: 18 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 november 2020, 20/1090 ZW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als begeleider in de zorg. Op 8 oktober 2018 heeft hij zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval. Na de beëindiging van het dienstverband met zijn werkgever heeft appellant van zijn ex-werkgever, die eigenrisicodrager is, ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 22 juli 2019 heeft het Uwv op verzoek van de ex-werkgever het ziekengeld van appellant met ingang van 8 april 2019 beëindigd omdat er onvoldoende gegevens zijn om vast te stellen of appellant arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 17 oktober 2019 heeft het Uwv op verzoek van de ex-werkgever het over de periode van 8 april 2019 tot en met 31 juli 2019 betaalde ziekengeld voor een bedrag van
€ 5.180,15 netto van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij het besluit van 21 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant zijn bezwaar te laat heeft ingediend en daarvoor geen goede reden had. Er heeft daardoor geen inhoudelijke beoordeling van het besluit van 22 juli 2019 plaatsgevonden. Het bezwaar tegen het besluit van 17 oktober 2019 is ongegrond verklaard omdat de beëindiging van het ziekengeld vaststaat en daaruit voortvloeit dat appellant over de periode vanaf 8 april 2019 ten onrechte ziekengeld heeft ontvangen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellant gevolgd in zijn stelling dat hij het besluit van 22 juli 2019 niet ontvangen heeft. Toch heeft appellant zonder goede reden te laat bezwaar gemaakt omdat de ex-werkgever twee aangetekende brieven aan appellant heeft gestuurd. In de eerste brief, van 16 mei 2019, heeft de werkgever appellant verzocht contact op te nemen en is hij erop gewezen dat het nalaten daarvan gevolgen zou hebben voor het ziekengeld. In de tweede brief, van 29 juli 2019, heeft de werkgever verwezen naar het besluit van 22 juli 2019. In de brief is daarbij vermeld dat appellants ziekengeld per 8 april 2019 is gestopt en dat appellant bezwaar kon maken bij het Uwv. Appellant heeft wel de eerste brief ontvangen. De tweede brief is door zijn ouders geweigerd en retour gestuurd. Dit komt voor rekening en risico van appellant zelf. Als de brief van 29 juli 2019 in ontvangst was genomen, was appellant tijdig op de hoogte gekomen van het besluit van 22 juli 2019 en de stopzetting van het ziekengeld per 8 april 2019. Daarom is het te late bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 juli 2019 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daardoor staat vast dat het ziekengeld per 8 april 2019 is beëindigd. Voor het ziekengeld dat appellant vanaf 8 april 2019 nog heeft ontvangen geldt dat het Uwv deze onverschuldigd betaalde bedragen moet terugvorderen van appellant. Dit is alleen anders als sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien. Hiervan is de rechtbank niet gebleken en daarom is het ziekengeld terecht van appellant teruggevorderd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij op de werkvloer is mishandeld en hij daardoor zijn werk heeft moeten stoppen. Als gevolg hiervan heeft hij recht op ziekengeld. Appellant kreeg veel waardering voor zijn werk. De arbeidsovereenkomst is niet verlengd omdat appellant niet meer kon werken. Appellant heeft veel correspondentie niet ontvangen. Op wat hij wel ontving, heeft hij altijd gereageerd. Voor het feit dat hij het besluit van 22 juli 2019 niet heeft ontvangen, wordt hij nu gestraft. Appellant heeft verder gewezen op een brief van 3 oktober 2019 die namens de werkgever aan het Uwv is gestuurd en waarin een onjuiste naam is vermeld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de bijlage van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat uit artikel 63a van de ZW volgt dat de eigenrisicodrager vrijwel dezelfde werkzaamheden als het Uwv uitvoert ten aanzien van de ex-werknemer. De eigenrisicodrager betaalt bijvoorbeeld het ziekengeld uit aan ex-werknemers zoals appellant.
4.2.
De gronden waarop het hoger beroep berust, zijn in de kern een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant is van mening dat hij recht heeft op ziekengeld omdat hij ziek is als gevolg van de mishandeling op de werkvloer. Dit standpunt kan niet worden gevolgd. De reden voor de beëindiging van het ziekengeld is juist dat de bedrijfsarts niet kon vaststellen of appellant nog ziek was omdat appellant zonder goede reden niet op het spreekuur van 8 april 2019 was verschenen. Ook stelde appellant zich onbereikbaar op voor zijn ex-werkgever en reageerde hij niet op e-mails, voicemails en brieven.
4.4.
De rechtbank heeft appellant gevolgd in zijn stelling dat hij het besluit van 22 juli 2019 niet heeft ontvangen. De rechtbank heeft op goede gronden vastgesteld dat appellant echter geen goede reden had om te laat bezwaar te maken tegen dat besluit. Appellant is kort na het besluit van 22 juli 2019 door zijn ex-werkgever in de brief van 29 juli 2019 gewezen op de beëindiging van het ziekengeld per 8 april 2019 en op de mogelijkheid om in bezwaar te gaan. De rechtbank heeft met juistheid geconcludeerd dat de weigering om deze brief in ontvangst te nemen voor rekening en risico van appellant moet komen. Dat de gang van zaken voor appellant voelt als een straf is begrijpelijk. Appellant heeft echter niet onderbouwd waarom hij niet op het spreekuur van de bedrijfsarts is verschenen en waarom hij zich onbereikbaar hield voor zijn ex-werkgever. Een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 22 juli 2019 had dan ook naar alle waarschijnlijkheid niet tot een andere uitkomst geleid.
4.5.
Appellant heeft de juistheid van het terugvorderingsbedrag niet betwist. Hij heeft wel gewezen op een slordigheid in het verzoek van de ex-werkgever aan het Uwv om het ziekengeld terug te vorderen. Dit maakt niet dat het Uwv af had moeten zien van de terugvordering van het ziekengeld. De rechtbank heeft verder terecht vastgesteld dat er geen dringende redenen zijn op grond waarvan van terugvordering had moeten worden afgezien.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi