ECLI:NL:CRVB:2022:904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
20/4422 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens niet voldoen aan wekeneis

Op 18 april 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WW-uitkering ongegrond was verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante niet voldeed aan de wekeneis, omdat zij in de 36 weken voorafgaand aan haar werkloosheid niet in ten minste 26 weken had gewerkt. Appellante had na haar ontslag bij ROC [onderwijslocatie] geen WW-uitkering aangevraagd en zich niet als werkzoekende ingeschreven. Pas op 31 januari 2018, na een periode van werk bij uitzendbureau Tempo Team, heeft zij zich ingeschreven als werkzoekende. Het Uwv weigerde haar aanvraag voor een WW-uitkering, omdat zij niet aan de wekeneis voldeed. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij ziek uit dienst was gegaan en recht had op ziekengeld, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante geen recht had op een WW-uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellante overgelegde stukken geen aanleiding gaven voor een ander oordeel. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20 4422 WW

Datum uitspraak: 18 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
17 november 2020, 18/5105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als administratief medewerkster bij ROC [onderwijslocatie] voor 24 uur per week. Het dienstverband is met ingang van 1 januari 2017 geëindigd, waarbij aan appellante een ontslagvergoeding is toegekend. Appellante heeft na afloop van het dienstverband geen uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd en zich niet als werkzoekende ingeschreven bij het Werkbedrijf. Van 30 november 2017 tot en met 31 januari 2018 heeft appellante gewerkt voor uitzendbureau Tempo Team.
1.2.
Op 31 januari 2018 heeft appellante zich als werkzoekende ingeschreven bij het Werkbedrijf, waarbij zij heeft aangegeven dat zij op 1 februari 2018 werkloos is geworden. Appellante heeft, nadat haar aanvraag om een WW-uitkering per 1 februari 2018 was afgewezen en haar bezwaar tegen dit besluit ongegrond was verklaard, per 5 maart 2018 wederom een WW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 11 april 2018 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 5 maart 2018 een WW-uitkering toe te kennen, omdat zij in de 36 weken voordat zij werkloos werd in minder dan 26 weken heeft gewerkt. Bij beslissing op bezwaar van 24 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellante heeft niet betwist dat zij niet aan de wekeneis voldoet. Appellante heeft alleen in de periode 1 december 2017 tot en met 31 januari 2018 gewerkt in loondienst. Dat betekent dat zij geen 36 weken voorafgaand aan de eerste dag van de werkloosheid betaald werk heeft verricht. Appellante heeft daarom geen recht op een WW-uitkering en het Uwv heeft de aanvraag terecht afgewezen. De vraag of appellante recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) kan in deze procedure niet worden beantwoord nu deze geen onderdeel is van het geding.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat zij ziek uit dienst is gegaan bij het ROC en daarom recht heeft op ziekengeld. Volgens appellante mocht zij vanuit het ROC geen WW-uitkering aanvragen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WW ontstaat recht op uitkering voor de werknemer indien hij in 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 kalenderweken ten minste één arbeidsuur per kalenderweek heeft.
4.2.
Het gaat in dit geding om de vraag of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellante een WW-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij al in beroep en bezwaar naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellante enkel in de periode van 1 december 2017 tot en met 31 januari 2018 heeft gewerkt voor uitzendbureau Tempo Team. Appellante voldoet hiermee niet aan de wekeneis van artikel 17, eerste lid, van de WW, omdat zij niet in 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid, 5 maart 2018, in ten minste 26 kalenderweken ten minste één arbeidsuur per kalenderweek heeft gehad. Appellante heeft daarom geen recht op een WW-uitkering. Ook wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de vraag of appellante recht heeft op een ZW-uitkering buiten de omvang van dit geding valt. De door appellante overgelegde stukken van de verzuimrapporteur en bedrijfsarts inzake haar ziekmeldingen bij ROC geven dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel over weigering van een WW-uitkering.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) E.X.R. Yi