Uitspraak
21.171 PW
Den Haag
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de intrekking van bijstand aan appellanten, die niet hebben gemeld dat zij onroerende zaken bezitten in het buitenland. Appellant, die op 29 mei 2017 vanuit Bonaire naar Nederland is gekomen, had bij zijn bijstandsaanvraag op 7 juni 2017 aangegeven een eigen bedrijf op Bonaire te hebben, maar heeft nagelaten te melden dat hij een woning op Bonaire bezit. Deze woning had een executiewaarde van $ 60.500 USD, wat van invloed is op het recht op bijstand. De Raad oordeelt dat de inlichtingenverplichting objectief is geformuleerd en dat voor schending daarvan geen verwijtbaarheid vereist is. De Raad concludeert dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat het bezit van onroerende zaken van belang was voor zijn recht op bijstand. De beroepsgronden van appellanten, waaronder de stelling dat de woning onverkoopbaar is en dat het college niet heeft onderzocht of appellant recht had op een IOAZ-uitkering, worden verworpen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard.