ECLI:NL:CRVB:2022:932

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
21/2084 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en vrijstelling griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening en vrijstelling van het griffierecht. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn beroepen niet-ontvankelijk waren verklaard omdat hij het griffierecht niet had betaald. Ondanks herhaalde verzoeken heeft verzoeker geen financiële gegevens overgelegd van zijn echtgenote, waardoor zijn stelling van betalingsonmacht niet kon worden vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat het verzoek om vrijstelling van het griffierecht definitief wordt afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker het griffierecht niet heeft voldaan, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wordt verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van relevante financiële gegevens bij verzoeken om vrijstelling van griffierecht, vooral in situaties van fiscaal partnerschap. De beslissing is genomen door A.J. Schaap, met J. Oosterveen als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

21.2084 PW-VV, 21/2085 PW-VV, 21/2086 PW-VV

Datum uitspraak: 19 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 april 2021, 19/5340, 20/472, 20/736 en verzocht om toepassing van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

OVERWEGINGEN

1. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb zijn onder meer de artikelen 8:81, 8:82 en 8:83 van de Awb van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.1.
Op grond van artikel 8:81 in samenhang met artikel 8:104 van de Awb, kan indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist.
1.2.
Artikel 8:82, eerste lid, van de Awb bepaalt dat van de verzoeker een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:82, derde lid, is artikel 8:41, derde tot en met zesde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor de bijschrijving of storting van het griffierecht twee weken bedraagt.
2. De rechtbank heeft de beroepen van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat verzoeker het griffierecht niet heeft betaald, terwijl hij wel daartoe verplicht was. De rechtbank heeft de verzoeken van verzoeker tot vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht afgewezen. Verzoeker is gehuwd en dat betekent dat hij en zijn echtgenote fiscale partners zijn. Verzoeker heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat sprake is van scheiding van tafel en bed of dat er een verzoek tot scheiding van tafel en bed of tot echtscheiding is ingediend. Daarom had hij bij zijn verzoeken om vrijstelling van het griffierecht stukken moeten overleggen over de inkomenssituatie van zijn echtgenote. Dat heeft hij niet gedaan. Het was dan ook niet mogelijk om te beoordelen of verzoeker en zijn echtgenote gezamenlijk voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling.
3. Verzoeker heeft bij brief, ontvangen op 10 juni 2021, verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en om vrijstelling te verlenen van de verplichting tot betaling van het griffierecht.
4.1.
Bij brief van 6 juli 2021 heeft de griffier van de Raad zich op het voorlopige standpunt gesteld dat verzoeker voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht.
4.2.
Bij brief van 11 augustus 2021 heeft de griffier van de Raad aan verzoeker verzocht om de inkomensgegevens van zijn fiscale partner te overleggen, aangezien uit het dossier is gebleken dat verzoeker gehuwd is. Daarbij is verzoeker erop gewezen dat alleen in een situatie waarin er een rechterlijk vonnis is waarin een echtscheiding of scheiding van tafel en bed is uitgesproken er geen sprake meer is van fiscaal partnerschap.
4.3.
Bij brief, ontvangen op 16 augustus 2021, heeft verzoeker onder meer te kennen gegeven dat hij zelfstandig woont en geen inkomen heeft.
4.4.
Bij brief, ontvangen op 15 september 2021, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort desgevraagd een uittreksel uit de Basisadministratie Personen van verzoeker verstrekt. Daaruit blijkt dat verzoeker sinds [trouwdatum] 1989 is gehuwd met X.
4.5.
Bij brief van 20 september 2021 heeft de griffier van de Raad aan verzoeker verzocht binnen een termijn van drie weken de inkomensgegevens van zijn fiscale partner te overleggen. Daarnaast is verzoeker op de mogelijkheid gewezen om alsnog het griffierecht te voldoen. Verzoeker is er verder op gewezen dat indien hij binnen de gegeven termijn de gevraagde gegevens van zijn fiscale partner niet overlegt of het griffierecht niet binnen de daarvoor gegeven termijnen betaalt, hij er rekening mee moet houden dat de Raad zijn verzoek om een voorlopige voorziening niet inhoudelijk zal behandelen.
4.6.
Bij brief van 22 september 2021 heeft verzoeker een nota ontvangen waarin wordt uitgelegd hoe hij het griffierecht kan betalen.
4.7.
Bij brief, ontvangen op 23 september 2021, heeft verzoeker onder meer naar voren gebracht dat hij het griffierecht niet kan betalen, dat er sinds 1993 al geen sprake is meer van een huwelijk en dat hij als alleenstaande moet worden aangemerkt. In dit verband heeft verzoeker diverse stukken overgelegd.
4.8.
Bij brief van 1 oktober 2021 heeft de griffier van de Raad het verzoek, zoals neergelegd in de brief van 20 september 2021, herhaald. Daarbij is verzoeker er opnieuw op gewezen dat indien hij niet aan één van de verzoeken gehoor geeft, hij er rekening mee moet houden dat de Raad zijn verzoek om een voorlopige voorziening niet inhoudelijk zal behandelen. De brief van verzoeker van 23 september 2021 heeft daarin geen verandering gebracht.
4.9.
Bij aangetekende brief van 7 oktober 2021 is verzoeker gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening moet zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant op het bezoekadres van de Raad moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn ertoe zal leiden dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet inhoudelijk wordt behandeld.
4.10.
Bij brief van 13 oktober 2021 heeft verzoeker opnieuw gesteld dat hij het griffierecht niet kan betalen en dat hij als alleenstaande moet worden aangemerkt. In dit verband heeft verzoeker nieuwe stukken overgelegd.
4.11.
Bij brief van 19 januari 2022 heeft de griffier van de Raad aan verzoeker meegedeeld dat zijn brief van 13 oktober 2021 geen verandering brengt in de eerdere verzoeken. Verzoeker heeft een laatste mogelijkheid gekregen om het griffierecht te betalen. Verzoeker is erop gewezen dat hij binnenkort een herinneringsbrief zal ontvangen voor het betalen van het griffierecht en dat het verzoek om een voorlopige voorziening, indien verzoeker het griffierecht niet binnen de gestelde termijn in de herinneringsbrief voldoet, niet inhoudelijk zal worden behandeld.
4.12.
Bij aangetekende brief van 21 januari 2022 is verzoeker opnieuw gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant op het bezoekadres van de Raad dient te zijn betaald. Daarbij is verzoeker erop gewezen dat overschrijding van die termijn ertoe zal leiden dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet inhoudelijk wordt behandeld.
4.13.
Bij brief, ontvangen op 3 februari 2022, heeft verzoeker herhaald dat hij niet in staat is om het griffierecht te kunnen betalen en dat hij als alleenstaande moet worden aangemerkt. In dit verband heeft verzoeker weer nieuwe stukken overgelegd.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht definitief af. Verzoeker heeft ondanks herhaalde verzoeken geen (financiële) gegevens overgelegd van X, zodat de door hem gestelde betalingsonmacht niet kan worden vastgesteld. De brief van verzoeker, ontvangen op 3 februari 2022, heeft hier geen ander licht op geworpen.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker het griffierecht niet heeft voldaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2022.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J. Oosterveen