Uitspraak
22.3004 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die sinds 5 december 2016 ziek is, ontving een WIA-uitkering die per 22 juni 2020 werd omgezet in een loonaanvullingsuitkering. Na een verzoek om herbeoordeling op 28 april 2020, heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 47,78% op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 14 juli 2020 werd opgesteld. Appellante betwistte deze beoordeling en voerde aan dat haar beperkingen niet juist waren vastgesteld, met name wat betreft haar werktijden en de impact van medicatie op haar gezondheid.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet met objectieve medische stukken heeft aangetoond dat haar beperkingen onjuist zijn vastgesteld. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldig was en dat de beperkingen voldoende waren. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat rekening had gehouden met de medische situatie van appellante, inclusief haar medicijngebruik en de gevolgen daarvan. De Raad bevestigde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante.
Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante verworpen en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij geen aanleiding werd gezien voor een veroordeling in de proceskosten.