Uitspraak
21.2214 ZW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich ziek had gemeld, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen, maar deze was door het Uwv beëindigd op basis van een beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant stelde dat zijn psychische en fysieke klachten niet goed waren ingeschat en dat er een urenbeperking moest worden aangenomen.
De Centrale Raad heeft het rapport van de deskundige Van Beem beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de psychische belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 mei 2018. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat de deskundige de ernst van zijn klachten niet goed heeft ingeschat, niet overtuigend geacht. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak bevestigt dat de beoordeling van de psychische belastbaarheid van appellant adequaat is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid onjuist hebben ingeschat. De Raad heeft benadrukt dat de conclusies van de deskundige en de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd zijn en dat er geen nieuwe feiten zijn die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.