ECLI:NL:CRVB:2023:1029
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen het Uwv na intrekking van het beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep onder zaaknummer 22/2150 ZW. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.B.B. Beelaard, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2022. De rechtbank had eerder een beslissing genomen in een bezwaarprocedure tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 19 januari 2023 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop de appellant op 14 februari 2023 het hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor het Uwv.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellant. De Raad heeft vervolgens de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, met name artikel 8:75a en artikel 8:108, die de mogelijkheid bieden om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener tegemoet is gekomen.
De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld in de proceskosten die de appellant redelijkerwijs heeft moeten maken in het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 837,-, wat overeenkomt met 1 punt voor het indienen van het (aanvullend) hogerberoepschrift. De totale proceskostenvergoeding bedraagt dus € 837,-. De appellant kan zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter F.M. Rijnbeek en griffier H. Alajai.