ECLI:NL:CRVB:2023:1062
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen Uwv na intrekking van beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 21/2353 WIA. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Brauer, heeft hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant trok op 8 november 2022 de hoger beroepen in, maar verzocht tegelijkertijd om een proceskostenveroordeling tegen het Uwv. Het Uwv had eerder op 17 oktober 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, maar was niet akkoord gegaan met de veroordeling in de proceskosten, omdat het beroep van de appellant in een samenhangende zaak niet-ontvankelijk was verklaard door de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. Aangezien het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar aan de bezwaren van de appellant tegemoet is gekomen, zijn de hoger beroepen ingetrokken. De Raad heeft vastgesteld dat de zaken als samenhangend moeten worden beschouwd voor de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.
De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van in totaal € 2.031,-, bestaande uit € 1.194,- voor de bezwaarfase en € 837,- voor de hoger beroep fase. De appellant kan zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door F.M. Rijnbeek, met H. Alajai als griffier.