ECLI:NL:CRVB:2023:1062

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
21/2353 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen Uwv na intrekking van beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 21/2353 WIA. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Brauer, heeft hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant trok op 8 november 2022 de hoger beroepen in, maar verzocht tegelijkertijd om een proceskostenveroordeling tegen het Uwv. Het Uwv had eerder op 17 oktober 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, maar was niet akkoord gegaan met de veroordeling in de proceskosten, omdat het beroep van de appellant in een samenhangende zaak niet-ontvankelijk was verklaard door de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. Aangezien het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar aan de bezwaren van de appellant tegemoet is gekomen, zijn de hoger beroepen ingetrokken. De Raad heeft vastgesteld dat de zaken als samenhangend moeten worden beschouwd voor de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.

De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van in totaal € 2.031,-, bestaande uit € 1.194,- voor de bezwaarfase en € 837,- voor de hoger beroep fase. De appellant kan zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door F.M. Rijnbeek, met H. Alajai als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 7 juni 2023
21/2353 en 21/2355 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van 25 juni 2021, 20/67 en 20/68 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft op 17 oktober 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 8 november 2022 heeft mr. Brauer namens appellant de hoger beroepen ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Bij brief van 8 november 2022 heeft het Uwv laten weten niet akkoord te gaan met een veroordeling in de proceskosten in beide zaken omdat – kort gezegd – het beroep van appellant in de zaak met zaaknummer 20/68 (zaaknummer 21/2355 in hoger beroep) door de rechtbank niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het betrof namelijk in beide zaken inhoudelijk identieke besluiten.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant zijn de hoger beroepen ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 17 oktober 2022 aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen.
Aangezien sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, worden de zaken voor de vergoeding van de kosten die appellant voor de aan hem verleende rechtsbijstand heeft moeten maken, beschouwd als één zaak.
Het Uwv is door de rechtbank al veroordeeld tot vergoeding van de kosten in beroep, zodat de Raad alleen nog moet oordelen over de in bezwaar en in hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in de bezwaarfase en in hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.194,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting) en € 837,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift). In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding 2.031,-.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.031,-.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) H. Alajai