In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 31 mei 2023 in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft twee geschillen: het hoger beroep met kenmerk 22/427 over een scootmobiel en het hoger beroep met kenmerk 22/428 over een verhuiskostenvergoeding. De erven van de betrokkene, die is overleden, hebben hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het dagelijks bestuur van Rogplus, dat als rechtsopvolger van het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord optreedt.
In de zaak met nummer 22/427 heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, aangezien de betrokkene is overleden en er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd. In de zaak met nummer 22/428 heeft de Raad vastgesteld dat Rogplus met de verstrekte verhuiskostenvergoeding van € 1.580,- een passende bijdrage heeft geleverd aan de zelfredzaamheid van de betrokkene, zoals bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de hoogte van de vergoeding in overeenstemming was met de Verordening maatschappelijke ondersteuning en dat er geen reden was om te concluderen dat het bedrag ontoereikend was.
De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep in de zaak met nummer 22/428 bevestigd, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters.