ECLI:NL:CRVB:2023:1092
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag IOAZ-uitkering wegens niet voldoen aan urencriterium
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de afwijzing van de aanvraag van appellant om een IOAZ-uitkering. Appellant, geboren in 1957, had een eenmanszaak in algemene metaalbewerking en heeft op 16 juni 2018 een IOAZ-uitkering aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 10 augustus 2018 afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat hij in 2017 minimaal 1225 uur in zijn eigen bedrijf had gewerkt. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde de afwijzing bij besluit van 1 februari 2019. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.
De Raad heeft de zaak op 20 maart 2023 behandeld. Appellant heeft aangevoerd dat hij wel degelijk als zelfstandige heeft gewerkt, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan het urencriterium voldeed. Appellant had geen urenadministratie bijgehouden en zijn bewijsvoering was onvoldoende. De Raad concludeerde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen en dat de rechtbank de afwijzing terecht in stand had gelaten. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat appellant geen recht had op een IOAZ-uitkering, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden.