Uitspraak
22.2904 WIA
OVERWEGINGEN
arbeidsongeschiktheidswetten. Appellante is daarom belastbaar voor passende arbeid, zodat terecht een FML is opgesteld.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die voorheen als microbiologisch analist werkte, had zich op 24 april 2018 ziekgemeld met depressieve en traumatische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 11 augustus 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de medische herbeoordeling niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had appellante gezien en onderzocht, en op basis van de bevindingen was de belastbaarheid vastgesteld. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, maar de Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad onderschreef de conclusies van de verzekeringsarts en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en handhaafde de weigering van de WIA-uitkering. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar psychische en lichamelijke klachten, in staat was om passende arbeid te verrichten, en dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen adequaat waren onderbouwd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.