ECLI:NL:CRVB:2023:1120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
22/2845 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 juni 2023 uitspraak gedaan. Appellante ontving een WIA-uitkering sinds 2010, maar het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid per 3 december 2020 vastgesteld op 37,15%. Appellante betwist deze vaststelling en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft de zaak behandeld op 17 mei 2023, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. L. van Etten, en het Uwv door P.J. Langius.

De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar concludeert dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De Raad volgt de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De rechtbank had geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische onderbouwing van het besluit van het Uwv. De Raad oordeelt dat de geselecteerde functies voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn en dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de eerdere conclusies van het Uwv kunnen ondermijnen.

De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit van 11 december 2020 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, maar het beroep tegen het besluit van 31 oktober 2022 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.092,50, en moet het Uwv het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

22/2845 WIA, 22/4013 WIA
Datum uitspraak: 21 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2022, 21/274 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 27 mei 2020 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 28 juli 2020 beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt en het Uwv heeft het bezwaar bij besluit van 11 december 2020 gegrond verklaard en haar WIA-uitkering met een uitlooptermijn per 3 december 2020 beëindigd (bestreden besluit 1).
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. L. van Etten, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
In hoger beroep heeft het Uwv heeft het bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd en de WIA-uitkering vanaf 3 december 2020 ongewijzigd voortgezet (bestreden besluit 2).
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Voor appellante is verschenen mr. Van Etten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.
OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 3 december 2020 heeft vastgesteld op 37,15%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als caissière voor 32 uur per week. Het Uwv heeft appellante met ingang van 4 februari 2010 een WIA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Op verzoek van de verzekeringsarts hebben een psycholoog en twee psychiaters, verbonden aan Sitagre, appellante onderzocht en een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van
28 juli 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om appellante in een aangepaste FML van 29 augustus 2020 verdergaand beperkt te achten in de belastbaarheid van haar rechterschouder. Bij bestreden besluit 1 heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard omdat de medische en de arbeidskundige grondslag is gewijzigd. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op minder dan 35% en haar
WIA-uitkering met een uitlooptermijn per 3 december 2020 beëindigd.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit. Ten aanzien van de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de aangenomen beperkingen in voldoende mate rekening houden met de klachten. Hierbij heeft de rechtbank gewezen op de psychiatrische expertise van Ergatis. Voorts is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullend rapport van 21 maart 2022 uiteen heeft gezet waarom de in beroep ingediende nieuwe medische stukken geen aanleiding geven om zijn standpunt te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er ten aanzien van de MRI CWK uitslag en plexus geen nieuwe bevindingen te zien ten opzichte van 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat in de brieven van de psycholoog en de revalidatieartsen geen nieuwe medische feiten aanwezig zijn. Daarnaast heeft hij opgemerkt dat deze informatie ook niet ziet op de datum in geding. Ook ten aanzien van de chronische pijnklachten en medicatiegebruik heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot meer beperkingen. Omdat het Uwv de arbeidskundige grondslag pas in beroep volledig heeft gemotiveerd, maar aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld, heeft de rechtbank aanleiding gezien om dit gebrek in het bestreden besluit te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft in dat kader wel aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de door appellante gemaakte proceskosten in beroep en tot vergoeding van het door appellante in beroep betaalde griffierecht.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten en haar chronische pijnklachten. Zij is van mening dat met de door haar in beroep ingebrachte medische informatie en haar eigen toelichting, voldoende duidelijk is gemaakt dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist is. Uit de in hoger beroep ingebrachte stukken van haar behandelaars in 2021 blijkt dat zij een toename van haar klachten ervaart die voortkomt uit de oksel-operatie in 2020. Voor haar is het onbegrijpelijk dat zij met haar beperkingen functies zou moeten kunnen verrichten. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
In hoger beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het maatmaninkomen aangepast en op basis hiervan is de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld. Het Uwv heeft het bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Bij besluit van 31 oktober 2022 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 3 december 2020 37,15% arbeidsongeschikt is (bestreden besluit 2). De WGA-loonaanvullingsuitkering wordt vanaf
3 december 2020 ongewijzigd voortgezet voor de duur van 24 maanden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 gewijzigd voor wat betreft het arbeidsongeschiktheidspercentage per 3 december 2020. Daarom komt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht, voor vernietiging in aanmerking, moet het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond worden verklaard en zal bestreden besluit 1 worden vernietigd, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante. Omdat bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet komt aan de bezwaren van appellante, wordt dit besluit met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Awb, in de procedure betrokken en wordt het hoger beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
4.2.
De Raad beoordeelt of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA met ingang van 3 december 2020 terecht heeft vastgesteld op 37,15%. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.4.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat de in beroep overgelegde medische stukken al bekende gegevens bevatten of niet zien op de datum in geding. De Raad neemt de overwegingen van de rechtbank over het medische oordeel over. Het standpunt van appellante dat er meer beperkingen zijn dan is weergegeven in de FML van 29 augustus 2020 wordt niet bevestigd door de bevindingen uit het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 28 augustus 2020 en de medische informatie die ziet op de datum in geding.
4.6.
Nu de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien over te gaan tot het inschakelen van een deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per
3 december 2020 heeft vastgesteld op 37,15%, zodat het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slaagt. Appellante krijgt per 3 december 2020 geen WIA-uitkering.
5.2.
Uit 4.1 volgt dat in verband met de vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Het Uwv heeft de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken reeds vergoed. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank bepalingen opgenomen over vergoeding van door appellante gemaakte proceskosten in beroep en door haar betaald griffierecht. De kosten in hoger beroep worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook dient het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 11 december 2020 gegrond en vernietigt dit besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 31 oktober 2022 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.092,50;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.