ECLI:NL:CRVB:2023:1142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
21/4405 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WIA-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die zich op 16 november 2017 ziekmeldde na een periode van werkloosheid, verzocht om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv concludeerden dat de beperkingen van appellant correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 april 2020 en dat er geen aanleiding was voor aanvullende beperkingen.

De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, waarbij werd opgemerkt dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellant voerde in hoger beroep aan dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen, onder andere vanwege artrose en psychische klachten. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van appellant en dat de FML adequaat was.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, omdat de door appellant ingebrachte medische informatie niet voldoende was om de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant met ingang van 14 november 2019 geen recht had op een WIA-uitkering.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 november 2021, 20/4547 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.J. Dennekamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dennekamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als monteur voor 40,28 uur per week. Vanuit de situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontving heeft appellant zich op 16 november 2017 ziekgemeld met fysieke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 april 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 23 april 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 14 november 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 22 september 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 26 oktober 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om vanwege allergie een aanvullende beperking in rubriek 3 op te nemen, neergelegd in de FML van 22 september 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat hierdoor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de klachten en beperkingen van appellant. In de FML zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, het sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport helder heeft uitgelegd waarom er ten aanzien van de fysieke klachten geen andere beperkingen worden aangenomen. Hierbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat de reumatoloog in de brief van 11 september 2018 heeft verklaard dat de gewrichtsklachten vermoedelijk functioneel zijn en bij het reumatologisch onderzoek geen afwijkingen zijn gezien die de klachten verklaren. De rechtbank ziet geen reden om de bevindingen van de reumatoloog voor onjuist te houden of buiten beschouwing te laten. Voor de overige medische klachten is geen medische verklaring gevonden. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de psychische beperkingen van appellant. In de FML zijn vanwege zijn psychische klachten beperkingen aangenomen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende uitgelegd waarom geen urenbeperking wordt aangenomen. Appellant heeft geen medische informatie ingediend waaruit blijkt dat meer beperkingen aangenomen moeten worden. Er bestaat geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een bovennormale belasting in de geduide functies in het bijzonder ten aanzien van het ‘zien’ in de functies monteur printplaten (SBC-code 267051) en wikkelaar (SBC-code 267053) en dat sprake is van een verborgen gebrek. De rechtbank heeft daartoe vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van ‘zien’. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat er weliswaar sprake is van een kenmerkende belasting op ‘zien’, maar dat niet valt in te zien dat appellant gelet op zijn zeer sporadisch voorkomende rode oog, daaraan niet kan voldoen. Appellant heeft verder tegen de arbeidskundige beoordeling geen specifieke beroepsgronden aangevoerd. Er bestaat volgens de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Het Uwv heeft terecht bepaald dat appellant met ingang van 14 november 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de gronden in beroep en in aanvulling daarop verwezen naar het verslag van orthopeed Speigner van 9 september 2021 en het medisch advies van medisch adviseur M. Blom van 14 december 2021. Nu uit het verslag van de orthopeed blijkt dat wel degelijk sprake is van artrose, is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel degelijk reden om de visie van de reumatoloog voor onjuist te houden. Ook het op de visie van de reumatoloog voortbouwend oordeel van het Uwv is niet houdbaar. Appellant acht meer beperkingen aangewezen. Voorts heeft appellant gesteld dat uit het medisch advies van Blom blijkt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aanwezige psychische problematiek. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling handhaaft appellant het bezwaar dat sprake is van een bovennormale belasting in de geduide functies die een andere medische motivering eisen. Daarvan is volgens appellant sprake in het bijzonder op het punt van het ‘zien’ in de functies 276051 en 267053. Omdat appellant de financiële middelen mist voor een psychiatrisch onderzoek verzoekt hij een deskundige te benoemen voor nader medisch onderzoek.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 14 november 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De stelling van appellant dat hij vanwege zijn artrose meer beperkt moet worden geacht, wordt niet gevolgd. Anders dan appellant heeft gesteld is door de verzekeringsartsen van het Uwv wel degelijk onderkend dat er sprake is van artrose. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 16 april 2020 blijkt dat, wordt uitgegaan van artrose en dat beperkingen zijn aangenomen om de gewrichten van appellant te ontzien. Ook zijn fysieke beperkingen aangenomen op basis van aspecifieke rugklachten, de artrose aan het enkelgewricht links en andere pijnklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 september 2020 geconcludeerd dat appellant, gelet op alle medische gegevens, ruim is bedeeld met vrij omvangrijke beperkingen in rubrieken 4 en 5. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontbreekt objectiveerbare pathologie die grotere beperkingen aannemelijk maken. Anders dan appellant heeft gesteld, bieden de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van de orthopeed van 9 september 2021 en de patiëntenkaart van de huisarts van 15 juni 2021, geen aanknopingspunten om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een verkeerd beeld heeft gehad van de fysieke belastbaarheid van appellant op de datum in geding.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de psychische beperkingen van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 september 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat er vanuit het eigen onderzoek van de verzekeringsartsen en de bevindingen van Indigo van 7 september 2020 geen reden is om meer dan de reeds gestelde beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat sprake is van een (zeer) lichte behandeling, wat grote beperkingen niet aannemelijk maakt. Appellant heeft eens in de drie weken een ondersteunend/inzichtelijk gesprek met een gespecialiseerde verpleegkundige. Ook zijn er bij het eigen onderzoek geen aanwijzingen voor ernstige psychopathologie. Anders dan appellant heeft gesteld, geeft de in hoger beroep ingebrachte expertise van Blom van 14 december 2021 geen aanleiding om ten aanzien van de psychische beperkingen van appellant op datum in geding anders te oordelen dan de rechtbank.
Daartoe wordt van belang geacht dat de expertise van Blom niet een ander beeld van de psychische situatie van appellant op de datum in geding dan waar Indigo in brief van
7 september 2020 vanuit gaat, welke informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling heeft betrokken. Uit deze informatie blijkt dat appellant somberheidsklachten heeft en concentratieproblemen en dat de diagnose “Depressieve stoornis: eenmalige episode-matig” is vastgesteld. Appellant krijgt behandeling in de vorm van inzichtelijke en steunende gesprekken. Dat sprake is van complexe (psychiatrische) problematiek, volgt niet uit de medische informatie van Indigo. Er bestaat dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de navolgbare en onderbouwde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.6.
Ook anderszins kan uit de door appellant ingebrachte en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen medische stukken niet worden opgemaakt dat de psychische klachten tot meer beperkingen hadden moeten leiden. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.7.
Vastgesteld wordt dat de door appellant overgelegde medische informatie van de huisarts, Indigo en de medische expertise van Blom naar zijn aard geschikt is om twijfel te kunnen zaaien aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. Hierin ligt besloten dat het standpunt van appellant, dat hem de financiële middelen ontbreken om zelf een expertise door een deskundige te laten verrichten, wat daar verder ook van zij, geen toereikende basis biedt voor het oordeel dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om voldoende weerwoord te bieden aan wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit en dat de Raad om die reden een deskundige zou moeten benoemen. Er is geen sprake van de door appellant gestelde schending van het beginsel equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen.
4.8. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgesteld beperkingen in de FML van 22 september 2020, gaat de belasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de beperkingen van appellant niet te boven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 oktober 2020 de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende gemotiveerd. Er is geen aanleiding om het Uwv niet te volgen in deze uitleg over de geschiktheid van de functies. Dat de functie van monteur printplaten (SBC-code 267051) op beoordelingspunt 2.1 (zien) een kenmerkende belasting heeft, namelijk: “Soms zéér kleine componenten (loep beschikbaar), fouten in prints in één oogopslag kunnen detecteren. Kleuren/kleurverschillen op werktekeningen kunnen onderscheiden” en ook de functie wikkelaar (SBC-code 267053) “Moet bij het fijne werk dunne koperdraadjes, etc. hanteren (o.a. doorvoeren). Goed diepte kunnen zien”, maakt niet dat de functies voor appellant ongeschikt zijn nu in de FML voor zien geen beperking is opgenomen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid zoals onder 16 van de aangevallen uitspraak verwoord worden geheel onderschreven.
4.9.
Ter zitting heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) de normaalwaarde voor aspect 2.1. ‘
Zien’ op een ander niveau zou moeten liggen, zodat eerder een beperking op dit aspect wordt aangenomen. Deze grond is te laat aangevoerd en daarom in strijd met de goede procesorde. Niet is gebleken dat appellant deze grond niet in een eerder stadium naar voren had kunnen brengen en, anders dan appellant heeft gesteld, volgt uit het beroepschrift niet dat appellant op dit punt de systematiek van het CBBS ter discussie stelde. De Raad bespreekt deze beroepsgrond dan ook niet.
4.10.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.11.
Uit 4.2 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023.
(getekend) S. Wijna
(getekend) E.X.R. Yi