Uitspraak
4 november 2021, 20/4547 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
mr. G.J. Sjoer.
OVERWEGINGEN
Daartoe wordt van belang geacht dat de expertise van Blom niet een ander beeld van de psychische situatie van appellant op de datum in geding dan waar Indigo in brief van
7 september 2020 vanuit gaat, welke informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling heeft betrokken. Uit deze informatie blijkt dat appellant somberheidsklachten heeft en concentratieproblemen en dat de diagnose “Depressieve stoornis: eenmalige episode-matig” is vastgesteld. Appellant krijgt behandeling in de vorm van inzichtelijke en steunende gesprekken. Dat sprake is van complexe (psychiatrische) problematiek, volgt niet uit de medische informatie van Indigo. Er bestaat dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de navolgbare en onderbouwde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.8. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgesteld beperkingen in de FML van 22 september 2020, gaat de belasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de beperkingen van appellant niet te boven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 oktober 2020 de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende gemotiveerd. Er is geen aanleiding om het Uwv niet te volgen in deze uitleg over de geschiktheid van de functies. Dat de functie van monteur printplaten (SBC-code 267051) op beoordelingspunt 2.1 (zien) een kenmerkende belasting heeft, namelijk: “Soms zéér kleine componenten (loep beschikbaar), fouten in prints in één oogopslag kunnen detecteren. Kleuren/kleurverschillen op werktekeningen kunnen onderscheiden” en ook de functie wikkelaar (SBC-code 267053) “Moet bij het fijne werk dunne koperdraadjes, etc. hanteren (o.a. doorvoeren). Goed diepte kunnen zien”, maakt niet dat de functies voor appellant ongeschikt zijn nu in de FML voor zien geen beperking is opgenomen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid zoals onder 16 van de aangevallen uitspraak verwoord worden geheel onderschreven.
Zien’ op een ander niveau zou moeten liggen, zodat eerder een beperking op dit aspect wordt aangenomen. Deze grond is te laat aangevoerd en daarom in strijd met de goede procesorde. Niet is gebleken dat appellant deze grond niet in een eerder stadium naar voren had kunnen brengen en, anders dan appellant heeft gesteld, volgt uit het beroepschrift niet dat appellant op dit punt de systematiek van het CBBS ter discussie stelde. De Raad bespreekt deze beroepsgrond dan ook niet.