In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 22 februari 2021 het beroep tegen de afwijzing van een dwangsom ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 30 mei 2023, die via beeldbellen plaatsvond, hebben partijen overeenstemming bereikt over de dwangsom, waarna verzoekster het hoger beroep heeft ingetrokken. Verzoekster vroeg echter nog om een uitspraak over schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt in deze procedure.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de redelijke termijn voor procedures in drie instanties in beginsel niet langer dan vier jaar mag duren. In deze zaak heeft de procedure van ontvangst van het bezwaarschrift op 22 maart 2019 tot de intrekking van het hoger beroep meer dan vier jaar geduurd, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn met ruim twee maanden is overschreden. De Raad heeft vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een schadevergoeding van € 500,- voor deze overschrijding.
Daarnaast heeft de Raad de Staat veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, die zijn begroot op € 418,50. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier L.C. van Bentum, en is openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.