ECLI:NL:CRVB:2023:1179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
22 / 1 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor 24-uurs zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) na beoordeling van behandelmogelijkheden

Op 21 juni 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van het CIZ, waarbij de aanvraag van appellant voor 24-uurs zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) werd afgewezen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 22 november 2021, het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant, geboren in 1989, heeft psychiatrische problematiek en chronische been- en rugklachten. Het CIZ had de aanvraag afgewezen op basis van medische adviezen die stelden dat appellant niet uitbehandeld was en dat er nog behandelmogelijkheden waren die konden leiden tot verbetering.

In hoger beroep betoogde appellant dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat er behandelmogelijkheden waren die hem in staat zouden stellen om zonder 24-uurs zorg te functioneren. Hij stelde dat er geen GGZ-instellingen zijn die hem kunnen behandelen vanwege de combinatie van zijn aandoeningen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van beroep op juiste wijze had beoordeeld en overtuigend had uiteengezet dat er nog behandelmogelijkheden waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.

Uitspraak

22.1 WLZ

Datum uitspraak: 21 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 november 2021, 21/3328 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pietersz. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1989, is bekend met psychiatrische problematiek en chronische been- en rugklachten. Appellant heeft bij het CIZ een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Het CIZ heeft bij besluit van 5 februari 2021, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 26 juli 2021 (bestreden besluit), deze aanvraag afgewezen. Het CIZ heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Het CIZ heeft dit standpunt gebaseerd op de medische adviezen van 5 februari 2021 en van 30 juni 2021. De medisch adviseurs hebben in deze adviezen vermeld dat bij appellant de grondslag verstandelijke handicap niet kan worden vastgesteld. Wel kunnen de grondslagen psychische stoornis en somatiek worden vastgesteld. Er kan echter nog niet worden vastgesteld dat er geen mogelijkheden meer zijn tot (functionele) verbetering en herstel. Appellant is namelijk nog niet uitbehandeld. Daardoor is het op dit moment nog niet vast te stellen of er een blijvende noodzaak tot 24 uurs zorg in de nabijheid is. Het CIZ heeft zich op basis hiervan op het standpunt gesteld dat een blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid of permanent toezicht niet kan worden vastgesteld.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding wordt gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van de in 1.2 genoemde medische adviezen. De medisch adviseurs hebben namelijk de beschikbare informatie van appellant bestudeerd en er is aanvullende informatie bij de huisarts opgevraagd. De in beroep aangeleverde informatie gaat over radiologisch onderzoek van de lichamelijke klachten van appellant. Deze informatie werpt dus geen nieuw licht op de psychische klachten van appellant. Uit deze stukken volgt niet dat appellant een blijvende noodzaak tot 24 uurs zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig heeft. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de behandeling bij Fivoor voor appellant niet beschikbaar is.
3. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat uit de beschikbare medische informatie volgt dat hij met de bestaande behandelmogelijkheden geen 24 uur zorg in de nabijheid of permanent toezicht meer nodig heeft. Volgens hem bestaan deze behandelmogelijkheden niet. Er is immers geen enkele GGZ-instelling die appellant kan behandelen, juist door de combinatie van zijn aandoeningen. De lichamelijke klachten en de beperkte cognitieve vermogens van appellant dragen bij aan de beperking van de behandelmogelijkheden. Zelfs al zou appellant worden behandeld voor de psychische klachten, dan blijft de noodzaak voor 24 uur zorg in verband met zijn lichamelijke klachten. Voor zover van hem verlangd wordt dat hij gedwongen wordt opgenomen, heeft hij betoogd dat dit in strijd is met rechtspraak van de Raad.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep grotendeels herhaald wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Daaraan heeft hij toegevoegd dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd dat er voor hem behandelmogelijkheden bestaan. In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De rechtbank heeft de gronden van beroep op juiste wijze beoordeeld en ook op overtuigende wijze uiteengezet dat uit de in 1.2 vermelde medische adviezen volgt dat er nog behandelmogelijkheden zijn die kunnen leiden tot (functionele) verbetering en herstel.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023.
(getekend) J. Brand
(getekend) S.S. Blok