ECLI:NL:CRVB:2023:119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
21/1057 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellant, die sinds 18 juli 2017 door psychische klachten niet meer kan werken als reachtruckchauffeur, heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 66,91%. Appellant is het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het Uwv bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid rekening heeft gehouden met de medische informatie van zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad heeft geconcludeerd dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van appellant adequaat is vastgesteld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die aanleiding geven om de eerdere beoordeling te herzien. De Raad heeft ook opgemerkt dat de informatie van de psycholoog en huisarts, die na de beoordelingsdatum zijn ingediend, niet relevant zijn voor de huidige beoordeling.

Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht is vastgesteld op 66,91% en dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 1057 WIA

Datum uitspraak: 19 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 februari 2021, 20/1915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Sala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sala en [naam tolk] als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 18 juli 2017 door psychische klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als reachtruckchauffeur die hij voor 40,09 uur per week verrichtte.
1.2.
Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant onderzocht op het spreekuur van een arts van het Uwv. Deze arts heeft in een rapport van 27 juni 2019 vermeld dat appellant aspecifieke pijnklachten en psychische klachten heeft, waardoor er redenen zijn om beperkingen aan te nemen voor fysieke belasting en voor mentale weerbaarheid. Daarbij is door de combinatie van klachten aanleiding om een lichte urenbeperking van gemiddeld ongeveer zes uur per dag en 30 uur per week aan te nemen. De beperkingen zijn opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
1.3.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens in een rapport van 17 juli 2019 vermeld dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk en aan de hand van wat appellant met zijn beperkingen en mogelijkheden kan verdienen in geselecteerde voorbeeldfuncties berekend dat hij 66,91% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 18 juli 2019 appellant met ingang van 16 juli 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 66,91%.
1.5.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit is hij aansluitend aan de hoorzitting onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft in een rapport van 6 maart 2020/31 maart 2020/4 april 2020 (4 april 2020) te kennen gegeven dat tijdens de bezwaarprocedure informatie is ontvangen die inzicht geeft in het klachtenbeloop na de datum in geding. Er is een toename van depressieve klachten naar een matig ernstige depressieve episode, zonder dat er een situatie is van geen benutbare mogelijkheden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de door de primaire arts in de FML aangenomen (substantiële) beperkingen duidelijk rekening gehouden met de psychische klachten van appellant. Met de aangenomen beperkingen voor fysieke omgevingseisen en voor dynamische handelingen en statische houdingen is duidelijk rekening gehouden met de fysieke klachten van appellant, ondanks dat uit de beschikbare medische gegevens geen aanwijzingen waren voor onderliggende (ernstige) neurologische aandoeningen. Daarnaast blijkt uit de informatie van de huisarts niet van ernstige somatische aandoeningen die de ervaren pijnklachten kunnen verklaren. Met de slaapapneu klachten is rekening gehouden door de beperking voor werk met een verhoogd persoonlijk risico waaronder ook beroepsmatig autorijden. Hoewel er geen aanwijzingen zijn voor een grote slaapbehoefte overdag kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de primaire arts aangenomen arbeidsduurbeperking volgen.
1.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 6 april 2020 de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies gehandhaafd.
1.7.
Het Uwv heeft bij besluit van 8 april 2020 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 4 april 2020 te kunnen volgen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie van de psycholoog van 8 oktober 2019, van redelijk kort na de datum in geding, heeft betrokken in de heroverweging. Appellant heeft verder geen medische onderbouwing geven voor toegenomen en nieuwe klachten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan de medische informatie die hij heeft ingebracht en ook de verzekeringsarts(en) en de arbeidsdeskundige(n) zijn te gemakkelijk voorbij gegaan aan zijn medische klachten. De FML had volgens appellant aangepast moeten worden, omdat zijn medische situatie en zijn depressieve klachten zijn verslechterd ten opzichte van de beoordeling in juni 2019. Verder heeft appellant over de fysieke klachten aangevoerd dat in de FML niet wordt verwezen naar onderliggende stukken. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de door hem in beroep ingebrachte informatie van zijn behandelend psycholoog van 5 augustus 2020. Uit deze informatie en de medische informatie van zijn huisarts van 31 maart 2022 blijkt dat hij onmiskenbare klachten heeft die waarschijnlijk nog langdurig aanhouden, dat de behandelopties zijn uitgeput en het maximale resultaat is behaald.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is in de eerste plaats de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 16 juli 2019 heeft vastgesteld op 66,91%.
4.2.
Omdat de beoordelingsdatum in deze procedure 16 juli 2019 is, kan een verslechtering van na deze datum niet in deze procedure aan de orde komen. Bij een toename van arbeidsongeschiktheid na deze datum kan appellant daarvan een melding doen bij het Uwv.
Ter zitting is gebleken dat het appellant er met name om gaat dat hij ook op de beoordelingsdatum meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad stelt vast dat het Uwv substantiële beperkingen heeft aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren en dat ook met de slaapapneu klachten rekening is gehouden doordat een lichte arbeidsduurbeperking is aangenomen met daarbij een beperking voor werk met een verhoogd persoonlijk risico. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep in een rapport van 31 augustus 2022 in reactie op de informatie van de psycholoog van 5 augustus 2020 en de huisarts van 31 maart 2022 naar voren gebracht dat het met maximaal resultaat gevolgd hebben van diverse behandelingen en therapieën nog niet inhoudt dat appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De in beroep en hoger beroep ingediende medische stukken van de psycholoog en de huisarts dateren van meer dan een jaar na de datum in geding. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep komen in deze stukken geen nieuwe gegevens naar voren die aanleiding geven om de beoordeling te herzien. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar voren gebracht dat de primaire arts rekening heeft gehouden met de informatie van de behandelend psycholoog van 8 oktober 2019 en op basis daarvan beperkingen heeft aangenomen. De Raad heeft geen aanknopingspunten voor twijfel aan dit standpunt en heeft geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de in de FML aangenomen beperkingen niet ver genoeg gaan.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding om aan te nemen dat appellant de geselecteerde functies niet kan verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid is terecht vastgesteld op 66,91%. Nu geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid wordt aan de vraag of de arbeidsongeschiktheid duurzaam is niet toegekomen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) O.N. Haafkes