ECLI:NL:CRVB:2023:1273
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische grondslag van een WIA-uitkering en de objectivering van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als taxichauffeur werkte, had zich ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een beoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat hij 61,75% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant was het niet eens met de medische beoordeling en stelde dat zijn beperkingen groter waren dan door het Uwv vastgesteld. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de uitkomsten van een cognitief onderzoek door het OLVG aantoonden dat zijn beperkingen groter waren. De Raad oordeelde echter dat de medische rapporten van het Uwv zorgvuldig waren en dat de diagnoses adequaat waren onderkend. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen medische objectivering was van de door appellant gestelde beperkingen. De Raad concludeerde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend waren en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van griffier A.M. Geurtsen.