Uitspraak
22.2980 WIA
OVERWEGINGEN
WIA-uitkering was geweigerd. De verzekeringsarts heeft een FML, gedateerd op 3 december 2019 opgesteld, waarin de beperkingen van appellante zijn opgenomen. Een arbeidsdeskundige heeft functies geduid en berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 19,15% is. Bij besluit van 3 februari 2020 is aan appellante medegedeeld dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering per 28 november 2019. Bij besluit van 30 oktober 2020 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 3 februari 2020 ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 oktober 2020 het standpunt ingenomen dat de beperkingen van appellante deels wel en deels niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak en dat deels de FML van 9 mei 2017 van toepassing is en deels de FML van 3 december 2019.
€ 418,50 voor rekening van de Staat.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover er geen schadevergoeding is toegekend voor de overschrijding van de redelijke termijn;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 250,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 250,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 418,50;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 418,50.
A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.