ECLI:NL:CRVB:2023:1282
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boete wegens schending inlichtingenplicht bij WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij een boete is opgelegd wegens het niet tijdig melden van inkomsten uit arbeid tijdens een WIA-uitkering. Appellant ontvangt sinds 20 augustus 2018 een WIA-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 15 maart 2020 werkzaamheden heeft verricht zonder deze te melden. Dit leidde tot een terugvordering van onterecht betaalde uitkering en een boete van € 2.633,49. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, de boete verlaagd naar € 2.304,72, maar heeft de schending van de inlichtingenplicht bevestigd.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hij tijdig melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden, maar het Uwv heeft geen bewijs kunnen vinden voor deze claim. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij wordt gesteld dat appellant geen gegevens heeft overgelegd die zijn bewering ondersteunen. De Raad oordeelt dat de opgelegde boete evenredig is, gezien de omstandigheden en de verantwoordelijkheid van appellant om zijn inkomsten te melden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.