In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een proceskostenveroordeling na de intrekking van het hoger beroep door de appellant, die werd vertegenwoordigd door mr. L. Meys. De appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het Uwv, welke op 3 november 2022 was gewijzigd. Na deze wijziging heeft de appellant op 7 november 2022 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten en schadevergoeding. Het Uwv heeft zich tegen de hoogte van de gevraagde kosten verzet, met name de kosten van een ingeschakelde deskundige.
De Raad heeft overwogen dat op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv al eerder was veroordeeld tot vergoeding van kosten in de eerdere procedure, en dat de kosten in bezwaar en hoger beroep nu aan de orde zijn. De totale proceskosten zijn begroot op € 3.516,99, inclusief kosten voor rechtsbijstand en deskundigenkosten.
De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure binnen de redelijke termijn is afgehandeld. De uitspraak concludeert met de veroordeling van het Uwv in de proceskosten van de appellant tot het genoemde bedrag.