ECLI:NL:CRVB:2023:1330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
22/711 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep WIA na intrekking van het beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een proceskostenveroordeling na de intrekking van het hoger beroep door de appellant, die werd vertegenwoordigd door mr. L. Meys. De appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het Uwv, welke op 3 november 2022 was gewijzigd. Na deze wijziging heeft de appellant op 7 november 2022 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten en schadevergoeding. Het Uwv heeft zich tegen de hoogte van de gevraagde kosten verzet, met name de kosten van een ingeschakelde deskundige.

De Raad heeft overwogen dat op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv al eerder was veroordeeld tot vergoeding van kosten in de eerdere procedure, en dat de kosten in bezwaar en hoger beroep nu aan de orde zijn. De totale proceskosten zijn begroot op € 3.516,99, inclusief kosten voor rechtsbijstand en deskundigenkosten.

De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure binnen de redelijke termijn is afgehandeld. De uitspraak concludeert met de veroordeling van het Uwv in de proceskosten van de appellant tot het genoemde bedrag.

Uitspraak

22.711 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 januari 2022, 20/2645 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 juli 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Meys, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft aanvullende gronden van het hoger beroep en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft op 3 november 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 7 november 2022 heeft mr. Meys namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft op 22 november 2022 laten weten zich niet te kunnen verenigen met de door appellant gevraagde kosten voor de ingeschakelde deskundige.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2. Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 3 november 2022 aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen.
3. Het Uwv is door de rechtbank al veroordeeld tot vergoeding van de kosten in beroep, zodat de Raad alleen nog moet oordelen over de in bezwaar en in hoger beroep gemaakte kosten.
4. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op een totaal van € 2.031,-, bestaande uit de kosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar van € 1.194,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde van € 597,- per punt en wegingsfactor 1), en de kosten voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep van € 837,- (1 punt voor het hoger beroepschrift, met een waarde van € 837,- per punt en wegingsfactor 1). Er is geen aanleiding een andere wegingsfactor toe te passen. Ook komen de door appellant gemaakte reiskosten van € 47,88 voor vergoeding in aanmerking.
5.1.
Voor de werkzaamheden van de in hoger beroep ingeschakelde verzekeringsarts
M.J. Gerritze heeft appellant verzocht om vergoeding van de factuur van 8 augustus 2022 met een bedrag van € 1.666,78 inclusief omzetbelasting, gebaseerd op 9 uur aan werkzaamheden tegen een tarief van € 145,00 exclusief omzetbelasting.
5.2.
Het Uwv heeft zich in de brief van 22 november 2022 tegen de hoogte van deze vergoeding gekeerd, voor zover het uurtarief van Gerritze hoger is dan het wettelijk bepaalde maximale uurtarief.
5.3.
Het verzoek om vergoeding van de kosten van de door appellant ingeschakelde deskundige komt voor toewijzing in aanmerking overeenkomstig het bepaalde in het Bpb. De vergoeding voor de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder b en artikel 2, aanhef en onder b, van het Bpb, artikel 36, tweede lid, van de Awb en artikel 3 van de Wet tarieven in strafzaken berekend conform de in een algemene maatregel van bestuur neergelegde tarieven. De in artikel 3 van de Wet tarieven in strafzaken bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts). Gelet op artikel 6 en artikel 8 van het Bts geldend ten tijde van de verstrekking van de adviesopdracht aan Gerritze (13 mei 2022), moet worden uitgegaan van een uurtarief van € 136,19 exclusief omzetbelasting. Vermenigvuldigd met het door Gerritze in de factuur van 8 augustus 2022 genoemde aantal van 9 uur leidt dit tot een bedrag van € 1.225,71. Op grond van artikel 15 van het Bts wordt dit bedrag verhoogd met de omzetbelasting van 21% die daarover is verschuldigd (€ 257,40). De vergoeding voor deskundigenkosten bedraagt in totaal dus € 1.438,11.
6.1.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
6.2.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. De redelijke termijn eindigt op het moment van het intrekken van het hoger beroep als het tegemoetkomend besluit en de intrekking op hetzelfde moment plaatsvinden en als het hoger beroep wordt ingetrokken voordat het tegemoetkomend besluit is genomen. Als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit, dan eindigt de redelijke termijn op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt.
6.3.
Het Uwv heeft het bezwaarschrift ontvangen op 8 januari 2020. Na de gewijzigde beslissing op bezwaar van 3 november 2022 heeft appellant het hoger beroep op 7 november 2022 ingetrokken. Dit betekent dat de redelijke termijn is geëindigd op 3 november 2022. Hieruit volgt dat de procedure 2 jaar en 10 maanden heeft geduurd. De redelijke termijn is dus niet overschreden. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af.
6.4.
Uit overwegingen 4 en 5.3 volgt dat het Uwv zal worden veroordeeld in de kosten van appellant, bestaande uit kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, deskundigenkosten en reiskosten van in totaal € 3.516,99 (€ 2.031 + € 47,88 + € 1.438,11).
7. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.516,99.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S. Pouw