ECLI:NL:CRVB:2023:1337
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die als begeleider werkzaam was, is sinds 3 juli 2013 arbeidsongeschikt door hoofdpijn- en nekklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant per 20 januari 2021 een uitkering beëindigd, na een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de psychische klachten van appellant nagenoeg verdwenen zijn, maar dat hij nog steeds beperkingen ondervindt door clusterhoofdpijn. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de verzekeringsarts juist is vastgesteld. Appellant heeft geen gronden ingediend tegen de arbeidskundige kant van de schatting, en de rechtbank heeft de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt geacht. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellant om concrete onderbouwing te leveren voor zijn stellingen over de arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft vastgesteld dat er geen objectieve medische stukken zijn die de claims van appellant ondersteunen, en dat de verzekeringsarts een volledig beeld heeft gehad van de medische situatie.