ECLI:NL:CRVB:2023:1337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
22/3119 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die als begeleider werkzaam was, is sinds 3 juli 2013 arbeidsongeschikt door hoofdpijn- en nekklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant per 20 januari 2021 een uitkering beëindigd, na een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de psychische klachten van appellant nagenoeg verdwenen zijn, maar dat hij nog steeds beperkingen ondervindt door clusterhoofdpijn. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de verzekeringsarts juist is vastgesteld. Appellant heeft geen gronden ingediend tegen de arbeidskundige kant van de schatting, en de rechtbank heeft de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt geacht. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellant om concrete onderbouwing te leveren voor zijn stellingen over de arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft vastgesteld dat er geen objectieve medische stukken zijn die de claims van appellant ondersteunen, en dat de verzekeringsarts een volledig beeld heeft gehad van de medische situatie.

Uitspraak

22.3119 WIA

Datum uitspraak: 12 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 augustus 2022, 21/2200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.E. Zalm hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Zalm. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als begeleider bij een zorggroep voor gemiddeld 20,63 uur per week. Hij is op 3 juli 2013 voor dit werk uitgevallen vanwege hoofdpijn- en nekklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant per 26 juli 2015 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. In 2017 volgde er op verzoek van de werkgever een herbeoordeling waarna appellant opnieuw 80-100% arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
Op 24 februari 2020 heeft de werkgever opnieuw verzocht om een herbeoordeling. Op 20 oktober 2020 heeft een telefonisch spreekuurcontact plaatsgevonden tussen appellant en een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arts heeft vastgesteld dat de psychische klachten van appellant nagenoeg verdwenen zijn en dat de clusterhoofdpijn onveranderd aanwezig is met name bij stress en warmte. Preventief zijn in verband met de psychische klachten in het verleden en de clusterhoofdpijn beperkingen vastgesteld onder andere op het gebied van deadlines en pieken, onregelmatige werktijden en beroepsmatig verkeer. In verband met een licht verhoogde recuperatiebehoefte in verband met clusterhoofdpijn is een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week vastgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd voor appellant en berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid 24,21% is. Bij besluit van 19 november 2020 heeft het Uwv bepaald dat de uitkering van appellant per 20 januari 2021 wordt beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 november 2020 is bij besluit van 5 februari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 4 augustus 2021 een nieuwe FML opgesteld waarin meer beperkingen zijn opgenomen. Appellant is nu ook beperkt geacht voor het omgaan met conflicten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat niet alle functies geschikt zijn. Hij heeft nieuwe functies geselecteerd en berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd minder dan 35% is.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Omdat het Uwv in de beroepsfase zowel de verzekeringsgeneeskundige als de arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd, is er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant en vergoeding van het door appellant betaalde griffierecht. De rechtbank heeft voorts overwogen dat er geen twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meer beperkingen opgenomen in de FML en heeft ook toegelicht waarom er geen aanleiding is voor nog meer beperkingen. Ten aanzien van de urenbeperking concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de aanvallen niet uitsluitend gedurende werktijden optreden, maar ook in de nacht en daarom acht hij een urenbeperking van 6 uur per dag/30 uur per week van toepassing, zolang de andere beperkingen die zijn opgenomen in de FML ook in acht worden genomen. Dat appellant, zoals hij heeft aangegeven, het grootste deel van de dag slaapt of op bed te ligt, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet noodzakelijk en met de vastgestelde urenbeperking is al rekening gehouden met de recuperatiebehoefte na een clusterhoofdpijnaanval. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de geduide functies in medisch opzicht passend zijn.
Met betrekking tot de stelling van appellant dat van een werkgever niet kan worden gevergd hem in dienst te nemen, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) blijft, indien een betrokkene zodanige kenmerken heeft dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem in bepaalde arbeid te werk te stellen, die arbeid bij het selecteren van voorbeeldfuncties buiten beschouwing. Volgens vaste rechtspraak brengt een ziekteverzuim van rond 25% niet met zich dat tewerkstelling van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd. Bij appellant is niet gebleken dat er sprake is van een verzuimpercentage van meer dan 25%. Het Uwv heeft er op gewezen dat, indien appellant arbeid verricht die in overeenstemming is te achten met zijn belastbaarheid, niet valt in te zien waarom het verzuimrisico hoger is dan 25%. De rechtbank heeft geen reden om hier anders over te denken.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door de clusterhoofdpijn veel meer beperkt is dan is aangenomen in de FML. Ook zou er een verdergaande urenbeperkingen opgenomen moeten worden omdat het door de verzekeringsarts opgetekende dagverhaal een vertekend beeld geeft en alleen van toepassing is op een goede dag. In de praktijk kan en doet hij veel minder. Appellant heeft een rapport van medisch adviseur J.F. Ankersmit van 3 februari 2023 ingediend waar dit uit blijkt. Appellant blijft ook van mening dat bij hem een situatie als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit aan de orde is. De aanvallen komen wisselend en kunnen ook op de werkvloer plaatsvinden. Wanneer er een aanval komt, is niet te voorspellen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA per 20 januari 2021 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%.
4.4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar overwegingen dat de FML juist is vastgesteld en dat er geen reden is om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Het dagverhaal biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de vastgestelde urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de klachten van appellant, en de medische informatie inzichtelijk meegewogen en rekening gehouden met de voorgeschiedenis van appellant en zijn hoofdpijnklachten. Niet gebleken is dat deze verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld had van de medische situatie van appellant. Appellant heeft niet concreet aangegeven op welke punten het gedetailleerd weergegeven dagverhaal onjuist of onvolledig is weergegeven. Er zijn geen objectief medische stukken waaruit blijkt dat er een verstoorde energiebalans is. Dat blijkt ook niet uit het rapport van neuroloog dr. R. Fronczek of uit het huisartsenjournaal. Medisch adviseur Ankersmit heeft in zijn rapport van 3 februari 2023 opgemerkt dat de rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en navolgbaar zijn evenals de conclusies met betrekking tot de vastgestelde urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week. Ankersmit heeft verder geconcludeerd dat voor een verdergaande urenbeperking voldoende onderbouwing moet zijn. Een dergelijke onderbouwing om tot een grotere urenbeperking te komen dan al is aangenomen, heeft Ankersmit niet in de stukken aangetroffen en is door appellant ook niet in hoger beroep ingebracht.
4.4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar overwegingen dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat indien appellant arbeid verricht die in overeenstemming is te achten met zijn belastbaarheid, niet valt in te zien waarom het verzuimrisico hoger is dan 25%. In hoger beroep heeft appellant zijn stelling op dit punt niet nader onderbouwd.
4.5.
Appellant heeft geen gronden ingediend tegen de arbeidskundige kant van de schatting. De schatting is gebaseerd op de functies textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160), medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code 111161) en huishoudelijke medewerker (excl. particulier) (SBC-code 372060). Uitgaande van juistheid van de FML heeft de rechtbank deze functies in medisch opzicht terecht geschikt geacht.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevallen.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) N. Zwijnenberg