ECLI:NL:CRVB:2023:1352

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
22/2755 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die op 5 februari 2019 uitviel als store manager, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had op 11 maart 2021 besloten dat appellante met ingang van 2 februari 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had haar aanvraag afgewezen. Appellante voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten en beperkingen, en dat er aanvullende beperkingen noodzakelijk waren op basis van het carpaal tunnelsyndroom, zoals aangegeven door haar medisch adviseur Sheikkariem.

De Raad oordeelde dat het Uwv afdoende had toegelicht waarom de rapporten van Sheikkariem niet leidden tot het aannemen van meer beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had een uitgebreid onderzoek verricht en geen atrofie vastgesteld, wat leidde tot de conclusie dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de FML van 21 april 2022 correct was en dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve onderzoeksbevindingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om een deskundige af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.2755 WIA

Datum uitspraak: 13 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 juli 2022, 21/4690 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. Dijk hoger beroep ingesteld met daarbij een advies van
F. Sheikkariem, verzekeringsarts/medisch adviseur, van 23 augustus 2022.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 januari 2023 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. G.D. Meurs. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 5 februari 2019 uitgevallen voor haar werk als store manager. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) heeft op 18 februari 2021 een telefonisch spreekuur met een arts van het Uwv plaatsgevonden. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
18 februari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante niet meer geschikt is voor haar werk als store manager, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 17,71% van haar maatmaninkomen kan verdienen.
1.2.
Bij besluit van 11 maart 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van
2 februari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 28 september 2021 met bijbehorende FML van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 8 oktober 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Omdat de beperking voor trillingsbelasting op de voeten in bezwaar per abuis niet is
opgenomen in de FML van 28 september 2021, is in beroep op 21 april 2022 de FML op dit punt aangepast. De voorbeeldfuncties worden nog steeds passend geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 25 april 2022 vastgesteld dat in geen van de voorbeeldfuncties sprake is van een belasting door trillingen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan de op 21 april 2022 aangepaste FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de rapporten van 7 maart 2022 en
3 juni 2022 volgens de rechtbank afdoende gereageerd op de door appellante ingediende medische stukken, waaronder de rapporten van medisch adviseur Sheikkariem. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de voorbeeldfuncties inzichtelijk heeft gemotiveerd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij het opstellen van de FML
onvoldoende rekening is gehouden met de klachten en de beperkingen. Zij heeft gewezen op een rapport van medisch adviseur Sheikkariem van 23 augustus 2022. Deze arts acht aanvullende beperkingen noodzakelijk op basis van het carpaal tunnelsyndroom.
Omdat de medisch adviseur een andere visie heeft op de beperkingen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft appellante de Raad verzocht een deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 januari 2023, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 2 februari 2021 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.1.
Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of er voldoende beperkingen zijn gesteld in verband met de hand- en polsklachten van appellante.
4.3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 28 september 2021 bij appellante een uitgebreid lichamelijk onderzoek verricht, ook aan de handen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen atrofie van de pink- en duimmuis vastgesteld. Daarom wordt uitgegaan van een normaal gebruik van de linkerhand. Het verschil in omvang van de spiermassa in de rechterhand wordt toegeschreven aan het feit dat sprake is van een uitgesproken dominantie van de linkerhand. Gelet op deze bevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking ten aanzien van knijp- en grijpkracht of fijne motoriek niet aan de orde geacht. Wel is preventief een beperking aangenomen ten aanzien van schroefbewegingen.
4.3.3.
In de rapporten van 7 maart 2022, 3 juni 2022 en 10 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht waarom de door appellante ingediende rapporten van medisch adviseur Sheikkariem, die zwaardere beperkingen ten aanzien van het gebruik van de handen noodzakelijk acht, niet leiden tot het aannemen van meer beperkingen per de datum in geding. Terecht is hierbij gewezen op de bevindingen bij het hierboven beschreven onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van de handen en polsen van appellante op 28 september 2021. Voorts is toegelicht dat de medische richtlijnen inzake carpale tunnelsyndroom waaraan wordt gerefereerd door
Sheikkariem niet zien op de individuele casus. Leidend zijn de objectiveerbare
onderzoeksbevindingen in het individuele geval. Mede gelet op het feit dat Sheikkariem appellante niet zelf heeft onderzocht, bieden zijn rapporten geen grond voor twijfel aan de FML van 21 april 2022. Omdat er geen twijfel is aan de voor appellante vastgestelde beperkingen, wordt het verzoek om een deskundige te benoemen afgewezen.
4.4.
Tenslotte merkt de Raad op dat uit de door appellante ter zitting voorgelezen verklaring blijkt dat bij haar veel onvrede bestaat over de wijze waarop zij door het Uwv is beoordeeld. Zij voelt zich onvoldoende gehoord en gezien en zij heeft in het bijzonder moeite met het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een andere diagnose (reuma) heeft genoemd dan de diagnose die door de behandelend artsen is gesteld (carpaal tunnelsyndroom). Deze onvrede kan echter niet tot een ander oordeel leiden omdat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 september 2021 blijkt dat deze arts bij het vaststellen van de beperkingen aan de handen is uitgegaan van dezelfde diagnose als de diagnose die de behandelend artsen van appellante hebben gesteld. Uit genoemd rapport blijkt ook dat rekening is gehouden met informatie van de huisarts en de behandelend neuroloog over het carpaal tunnelsyndroom.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 21 april 2022 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. In reactie op de opmerking van appellante dat zij niet in staat is om de hele dag te zitten, merkt de Raad op dat in de voorbeeldfuncties geen sprake is van langdurig aaneengesloten zitten.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) E.X.R. Yi