In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die op 5 februari 2019 uitviel als store manager, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had op 11 maart 2021 besloten dat appellante met ingang van 2 februari 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had haar aanvraag afgewezen. Appellante voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten en beperkingen, en dat er aanvullende beperkingen noodzakelijk waren op basis van het carpaal tunnelsyndroom, zoals aangegeven door haar medisch adviseur Sheikkariem.
De Raad oordeelde dat het Uwv afdoende had toegelicht waarom de rapporten van Sheikkariem niet leidden tot het aannemen van meer beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had een uitgebreid onderzoek verricht en geen atrofie vastgesteld, wat leidde tot de conclusie dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de FML van 21 april 2022 correct was en dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve onderzoeksbevindingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om een deskundige af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.