ECLI:NL:CRVB:2023:1360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
21 / 2359 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar e-mail als besluit in bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een e-mail van 31 oktober 2019, welke door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De appellant heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, alsook om schadevergoeding in de vorm van een integrale proceskostenvergoeding en immateriële schade. De Raad heeft vastgesteld dat de e-mail niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de e-mail niet gericht was op het creëren van rechtsgevolgen en dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

21 2359 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juni 2021, 20/4246 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
Datum uitspraak: 11 juli 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend, waarop van de zijde van appellant is gereageerd. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023. Namens appellant is [gemachtigde] verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. B.G. Diepeveen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een weergave van wat aan deze uitspraak voorafging verwijst de Raad naar wat onder 1.1 tot en met 1.3 in de aangevallen uitspraak is weergegeven. De Raad volstaat hier met de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 14 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen een e-mail van 31 oktober 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen.
2.1.
In hoger beroep heeft appellant de Raad gemotiveerd gevraagd de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen.
2.2.
Daarnaast heeft appellant de Raad verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van een integrale proceskostenvergoeding en een vergoeding van immateriële schade.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is volgens de wetgever een handeling die gericht is op enig rechtsgevolg. Een beslissing heeft rechtsgevolg als zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, of een juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
3.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het college het bezwaar tegen de e-mail van 31 oktober 2019 terecht niet ontvankelijk heeft verklaard omdat de mail van 31 oktober 2019 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De e-mail is er niet op gericht een door appellant gewenste sta-functie op een te verstrekken vervangende elektrische rolstoel te weigeren. Dit betekent dat de Raad de verdere beroepsgronden van appellant niet hoeft te bespreken.
3.3.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) L.C. van Bentum