ECLI:NL:CRVB:2023:1361
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, die op 28 augustus 2019 het verzoek om vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten had afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het verzet tegen deze uitspraak eveneens ongegrond verklaard.
De appellant stelde dat het college een incompleet dossier had aangeleverd en dat hierdoor fundamentele rechten waren geschonden. Hij voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen reden was om het appelverbod te doorbreken. De Raad overwoog dat de appellant voldoende in zijn rechten was beschermd en dat er geen ernstige schending van de procesorde was die een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigde.
De Raad concludeerde dat de rechtbank niet ambtshalve hoefde te onderzoeken of het college artikel 7:13, vijfde lid, van de Awb had geschonden, en dat de appellant pas in hoger beroep had aangevoerd dat er geen vertegenwoordiger van het college aanwezig was tijdens de hoorzitting in bezwaar. De Raad verklaarde zich onbevoegd en wees het verzoek om schadevergoeding af.
De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, met L.C. van Bentum als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.