ECLI:NL:CRVB:2023:1362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
21 / 1451 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot doorbreking van het appelverbod in bestuursrechtelijke procedure

Op 11 juli 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verzoek van appellant om doorbreking van het appelverbod, dat voortvloeit uit een beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een e-mail van het Hulpmiddelencentrum, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat de aangevallen uitspraak een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld, tenzij er sprake is van een ernstige schending van de procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De Raad concludeerde dat er geen reden was om het appelverbod te doorbreken, aangezien appellant voldoende in zijn rechten was beschermd en de rechtbank correct had gehandeld door het onderzoek te sluiten.

De Raad verklaarde zich onbevoegd en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, met L.C. van Bentum als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

21/1451 WMO15
Datum uitspraak: 11 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 april 2021, 20/2004 V (aangevallen uitspraak) en op het verzoek het college te veroordelen tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend, waarop van de zijde van appellant is gereageerd. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023. Namens appellant is [gemachtigde] verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. B.G. Diepeveen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij beslissing op bezwaar van 20 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen een e-mail bericht van 9 december 2019 van het Hulpmiddelencentrum niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep bij uitspraak van 26 mei 2020 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank beslist op het verzet van appellant tegen de in 1.2 genoemde uitspraak en dat verzet ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant de Raad op de hierna te bespreken gronden verzocht om doorbreking van het appelverbod.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, aanhef en onder b, van de Awb. Op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich een zodanig ernstige schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen heeft voorgedaan, dat van een eerlijke en onafhankelijke behandeling niet meer kan worden gesproken (zie de uitspraak van de Raad van 19 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:946). Die situatie doet zich hier niet voor. Er is geen reden om het appelverbod te doorbreken. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
4.2.
Artikel 8:54 van de Awb biedt de bestuursrechter de mogelijkheid om in de fase van het vooronderzoek het onderzoek te sluiten en dus de zaak zonder zitting af te doen. De bestuursrechter kan dit doen als voortzetting van het onderzoek niet nodig is vanwege kennelijke (on)gegrondheid van het beroep. Van die bevoegdheid heeft de rechtbank gebruikgemaakt. Uit het oogpunt van rechtsbescherming kan tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb verzet worden gedaan. Appellant heeft in verzet zijn bezwaren tegen de vereenvoudigde afdoening naar voren kunnen brengen. Anders dan in de door appellant genoemde uitspraak van de Raad van 10 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1789, heeft de rechtbank appellant uitgenodigd om bij de behandeling van zijn verzet ter zitting aanwezig te zijn, van welke gelegenheid appellant echter geen gebruik heeft gemaakt. Appellant is voldoende in zijn rechten beschermd.
4.3.
Voor het oordeel dat de door appellant in verzet overgelegde stukken niet door de rechtbank in de beoordeling zijn betrokken is geen aanleiding. De Raad kan appellant niet volgen in zijn standpunt dat bij die stukken besluiten waren gevoegd die met het oog op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb mede in het beroep betrokken hadden moeten worden. Er doet zich ook geen situatie voor als die waar de door appellant genoemde uitspraak van de Raad van 10 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6634 op ziet.
4.4.
Dat appellant het niet eens is met het inhoudelijke oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit maakt volgens vaste jurisprudentie ook niet dat het appelverbod moet worden doorbroken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1748).
4.5.
Wat appellant pas in hoger beroep heeft aangevoerd over artikel 7:13, vijfde lid, van de Awb treft alleen al geen doel, omdat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
4.6.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat de Raad onbevoegd is. Dit geldt ook voor het verzoek om het college te veroordelen tot schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) L.C. van Bentum