ECLI:NL:CRVB:2023:1381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
22 / 2387 WSFBSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Op 20 juni 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/2387 WSFBSF. Deze uitspraak betreft een hoger beroep ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 juni 2022. In deze procedure heeft appellant het hoger beroep ingetrokken na een brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin deze aangaf tegemoet te komen aan de bezwaren van appellant door de terugbetalingstermijnen over 2021 op € 0,- vast te stellen.

De minister heeft geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft vervolgens de proceskosten beoordeeld. Volgens artikel 8:75a van de Awb kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift in de kosten worden veroordeeld, indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener is tegemoetgekomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de minister in de kosten van appellant moet worden veroordeeld, omdat appellant redelijkerwijs kosten heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.674,- voor de procedure in beroep en € 837,- voor het hoger beroep, wat leidt tot een totaalbedrag van € 2.511,-. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 20 juni 2023.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 juni 2023
22/2387 WSFBSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 juni 2022, 21/677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij brief van 13 februari 2023 heeft mr. Oosterhuis-Putter namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de minister te veroordelen in de proceskosten.
De minister heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat mr. Oosterhuis-Putter het hoger beroep heeft ingetrokken naar aanleiding van een brief van de minister van 9 januari 2023, waarin hij heeft gemeld dat hij aanleiding heeft gezien om alsnog aan de bezwaren tegemoet te komen door de terugbetalingstermijnen over 2021 alsnog op € 0,- vast te stellen.
De minister wordt daarom veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 837,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt de minister in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A. Giesen