ECLI:NL:CRVB:2023:1392

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
21 / 3658 WSFBSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Rotterdam

Op 19 juli 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2021. De zaak betreft een proceskostenveroordeling in het kader van het hoger beroep. De minister had het hoger beroep ingetrokken, waarna betrokkene, vertegenwoordigd door mr. C.E. van der Starre, verzocht om de minister te veroordelen in de proceskosten. De minister heeft geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten, conform artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de minister aan betrokkene tegemoet is gekomen door het hoger beroep in te trekken. Op basis van artikel 8:75a van de Awb is de minister veroordeeld in de kosten die betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 837,-, wat overeenkomt met 1 punt voor het indienen van het verweerschrift. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door D. Hardonk-Prins, met A. Giesen als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 juli 2023
21/3658 WSFBSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 september 2021, 20/4178 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens betrokkene heeft mr. C.E. van der Starre, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 september 2022 heeft de minister het hoger beroep ingetrokken.
Bij bericht van 3 november 2022 heeft betrokkene de Raad verzocht de minister te veroordelen in de proceskosten.
De minister heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat de minister het hoger beroep heeft ingetrokken en aanleiding ziet uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank. Hiermee is aan betrokkene tegemoetgekomen.
De minister wordt veroordeeld in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 837,- (1 punt voor het indienen van het verweerschrift).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt de minister in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A. Giesen