ECLI:NL:CRVB:2023:1411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
19/4636 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Amsterdam inzake WAO-uitkering en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Amsterdam. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de schorsing van zijn WAO-uitkering door het Uwv, die was ingegaan op 1 november 2018. Het Uwv had de schorsing ingetrokken en de uitkering vanaf 12 september 2019 weer voortgezet, waardoor de rechtbank oordeelde dat appellant geen procesbelang meer had bij zijn hoger beroep. De Raad oordeelde dat het Uwv volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellant, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Daarnaast heeft appellant een verzoek om schadevergoeding ingediend, omdat hij stelde schade te hebben geleden door het niet betaalbaar stellen van zijn WAO-uitkering. De Raad oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de door appellant gestelde schade en het bestreden besluit. De schade die appellant had geleden, was het gevolg van eerdere besluiten en niet van het besluit waartegen hij in beroep was gegaan. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, maar het Uwv heeft wel ingestemd met de vergoeding van proceskosten van € 1.156,46. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, en het Uwv werd veroordeeld tot betaling van het genoemde bedrag aan appellant.

Uitspraak

19 4636 WAO

Datum uitspraak: 20 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2019, AMS 19/1303 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Zwitserland (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 12 november 2018 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 1 november 2018 wordt geschorst omdat het Uwv niet beschikt over een kopie van een geldig legitimatiebewijs van appellant. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv in een beslissing op bezwaar van 29 januari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij besluit van 6 maart 2019 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant beëindigd met ingang van 1 november 2018 omdat het Uwv geen kopie van een geldig legitimatiebewijs van appellant heeft ontvangen. Bij besluit van 22 mei 2019 is het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend. Omdat appellant op 12 september 2019 alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan, heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant vanaf deze datum voortgezet.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak vastgesteld dat wat appellant met de beroepsprocedure inzake de tijdelijke beëindiging nastreeft voor hem geen feitelijke betekenis meer heeft omdat de beëindiging met het besluit van 6 maart 2019 definitief is geworden. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. Voor een vergoeding van de door appellant gemaakte (proces)kosten of van het griffierecht bestaat geen aanleiding. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
Ter zitting zijn door partijen afspraken gemaakt welke zijn neergelegd in een proces-verbaal, waarna het onderzoek ter zitting is gesloten.
Het onderzoek is na de zitting heropend.
Partijen hebben nog nadere stukken ingebracht.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 8 juni 2023. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft ter zitting van 9 september 2021 de schorsing van de WAO-uitkering per 1 november 2018 ingetrokken en toegezegd dat de WAO-uitkering over de periode van 1 november 2018 tot 12 september 2019 alsnog aan appellant zal worden uitbetaald. Ter zitting hebben partijen verder afgesproken dat het Uwv zal bekijken of voor de toekomst individuele afspraken met appellant kunnen worden gemaakt over de jaarlijks door hem in te vullen verklaring van in leven zijn (hierna ook: het levensbewijs).
1.2.
Het Uwv heeft bij brief van 22 november 2021 laten weten dat appellant vóór de datum waarop het levensbewijs moet zijn geretourneerd, dit ook persoonlijk kan inleveren bij de Uwv aan de balie. Appellant kan een afspraak maken wanneer hij dat wil komen inleveren. In aanvulling daarop heeft het Uwv bij brief van 22 december 2021 laten weten dat zij in het systeem een aantekening heeft laten maken dat appellant een geldig legitimatiebewijs (jaarlijks) op een ander/willekeurig moment kan laten zien aan de balie van het Uwv.
1.3.
Appellant heeft te kennen gegeven dat door de intrekking van de schorsing en uitbetaling van de WAO-uitkering over de periode van 1 november 2018 tot 12 september 2019 hierover geen inhoudelijk geschil met het Uwv meer bestaat. Wat appellant betreft bestaat nog wel een geschilpunt over de door het Uwv toegestuurde verklaringen van in leven zijn, omdat zijn weigering om een kopie van een geldig legitimatiebewijs aan het Uwv op te sturen opnieuw zal leiden tot gevolgen voor zijn WAO-uitkering en aanmelding bij het pensioenfonds. Ook heeft het Uwv nog geen besluit genomen over de vergoeding van de door hem geleden schade en de vergoeding van zijn (proces)kosten.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling
2.1.
Het Uwv is teruggekomen van het schorsingsbesluit van 12 november 2018 en het beëindigingsbesluit van 6 maart 2019 door de WAO-uitkering alsnog over de periode van 1 november 2018 tot 12 september 2019 aan appellant uit te betalen en de wettelijke rente te vergoeden. Daarnaast heeft het Uwv in het uitkeringssysteem een aantekening laten opnemen dat er met appellant specifieke afspraken zijn gemaakt. Het Uwv heeft ter zitting van 8 juni 2023 toegelicht dat niet voorkomen kan worden dat via het geautomatiseerde proces een levensbewijs wordt verzonden aan appellant. Wel is in het systeem de volgende aantekening opgenomen: ‘(…) I.O.M. B&B komt klant naar kantoor om zijn LB jaarlijks in te vullen. Wordt er automatisch een LB verstuurs, dan contact opnemen met de klant. Uitkering niet SCHORSEN of BEINDIGEN (…)’ (letterlijk citaat). Met deze aantekening in het systeem wordt, zoals het Uwv ter zitting heeft toegelicht, voorkomen dat het niet toesturen van een kopie van een geldig legitimatiebewijs door appellant (direct) gevolgen heeft voor de uitbetaling van zijn WAO-uitkering.
2.2.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het Uwv geheel is tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellant, zodat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over zijn hoger beroep. Dit belang kan ook niet gelegen zijn in het door appellant verzochte herstel van zijn aanmelding bij het pensioenfonds en evenmin in het niet inhouden van premie voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) zoals door appellant aan de orde gesteld. Het Uwv heeft namelijk ter zitting bevestigd dat appellant met terugwerkende kracht is aangemeld bij het pensioenfonds. De premie voor de Zvw is terecht vanaf 2019 niet ingehouden omdat, zoals het Uwv ter zitting heeft toegelicht, appellant niet is verzekerd in Nederland, maar op grond van het verdrag met Zwitserland in Zwitserland is verzekerd.
2.3.
De conclusie is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Schadevergoeding
3.1.
Omtrent het verzoek van appellant om vergoeding van schade wordt als volgt geoordeeld.
3.2.
Als gevolg van het intrekken van de besluiten van 12 november 2018 en 29 januari 2019 staat de onrechtmatigheid van het bestreden besluit vast. Met de geconstateerde onrechtmatigheid is de schuld van het Uwv in beginsel gegeven en op die grond is het Uwv gehouden om appellant de ten gevolge van het onrechtmatige besluit geleden schade te vergoeden.
3.3.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1466). Voor vergoeding van schade is vereist dat sprake is van een onrechtmatig besluit en dat een oorzakelijk verband aanwezig is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
3.4.
Appellant heeft in zijn brief van 12 mei 2023, onder verwijzing naar zijn brief van 11 november 2021 onder punt 10, gesteld schade te hebben geleden door het niet betaalbaar stellen van de WAO-uitkering. Deze schade bestaat uit – kort gezegd – de kosten die appellant heeft moeten maken en nog moet maken doordat zijn Nederlandse rijbewijs ongeldig is verklaard. Dit zijn onder meer kosten die hij moet maken om een nieuw rijbewijs te halen, kosten van door hem gevoerde bezwaarprocedures die verband houden met het rijbewijs en kosten van huisartsbezoeken en medicatie. Appellant houdt het Uwv verantwoordelijk voor alle financiële schade die hij heeft geleden en heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot een allesomvattende, eenmalige vergoeding van € 15.000,- .
3.5.
Niet is gebleken dat de door appellant gestelde schade het gevolg is van het bestreden besluit. Appellant heeft toegelicht dat de problemen met de omzetting van zijn Nederlands rijbewijs naar een Zwitsers rijbewijs zijn ontstaan in 2015, doordat volgens appellant toentertijd door het Uwv beslag was gelegd op zijn WAO-uitkering en zijn Nederlandse rijbewijs ongeldig was verklaard. Appellant heeft zich vervolgens eind december 2018 weer bij de Zwitserse Verkehrsambt MFK gemeld met het verzoek om zijn Nederlandse rijbewijs weer geldig te verklaren en deze om te wisselen in een Zwitsers rijbewijs. In 2019 is zijn rijbewijs door de Zwitserse instantie echter definitief ongeldig verklaard, omdat hij door gebrek aan financiële middelen de benodigde Begutachtung niet voor juli 2019 kon ondergaan. Nu de door appellant gestelde schade het gevolg is van besluitvorming in de jaren 2015, die in deze procedure niet voorligt, wordt geconcludeerd dat geen sprake is van causaal verband tussen de door appellant gevorderde schadeposten en het bestreden besluit.
3.6.
Wat betreft de in hoger beroep gestelde schadeposten die zien op medische kosten wordt geoordeeld dat, nog daargelaten dat deze schade niet concreet is gemaakt en niet met stukken is onderbouwd, niet is gebleken dat appellant deze schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. Aan de vraag of sprake is van causaal verband tussen de gestelde schade en het bestreden besluit wordt daarom niet toegekomen.
3.7.
Van andere door appellant geleden schade als gevolg van het bestreden besluit is niet gebleken. De door appellant verzochte eenmalige vergoeding van € 15.000,- voor de door hem geleden schade wordt daarom afgewezen.
3.8.
Ter zitting heeft het Uwv te kennen gegeven het door appellant opgegeven bedrag van
€ 1.156,46 aan (proces)kosten inclusief betaalde griffierechten zoals gespecificeerd in brieven van 4 september 2021, 20 september 2022 en 12 mei 2023 te vergoeden. Overeenkomstig zal worden beslist.
3.9.
Gelet op wat in 3.8 is overwogen slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking voor zover deze ziet op afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellant van een bedrag van € 1.156,46;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023.