ECLI:NL:CRVB:2023:1467

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
22/3945 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die door het Uwv per 11 april 2020 is stopgezet omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als secretaresse werkte, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het besluit gehandhaafd. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waarbij zij aanvoert dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Raad oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De medische en arbeidskundige beoordelingen zijn volgens de Raad voldoende onderbouwd en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de FML van 28 mei 2020 de beperkingen van appellante juist weergeeft. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht wordt niet terugbetaald.

Uitspraak

22/3945 WIA
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2022, 20/4158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 10 februari 2020 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 11 april 2020 beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 6 juli 2020 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de WIA-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. B. Wernik, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 11 april 2020 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als secretaresse voor 40 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 13 januari 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 14 juli 2009 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellante onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 januari 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 10 februari 2020 vastgesteld dat appellante met ingang van 11 april 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellante heroverwogen. Dit heeft er toe geleid dat beperkingen in een FML van 28 mei 2020 zijn aangescherpt en nader zijn toegelicht. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat door de gewijzigde beperkingen twee van de vijf door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies zijn komen te vervallen. Hiervoor in de plaats heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep een andere functie geselecteerd binnen dezelfde SBC-code. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de criteria van het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de beperkingen van appellante in de FML juist vastgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd hoe de beperkingen in de FML tot stand zijn gekomen en waarom geen aanleiding bestaat voor verdergaande beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de raporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende duidelijk naar voren dat alle klachten van appellante in de belastbaarheidsbeoordeling zijn betrokken.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft. Appellante beroept zich op artikel 2 van het Schattingsbesluit. Subsidiair handhaaft appellante haar standpunt dat de verzekeringsartsen voor haar lichamelijke en psychische klachten meer beperkingen hadden moeten aannemen dan de in de FML van 28 mei 2020 neergelegde beperkingen. Zij meent dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen vanwege haar energetische beperkingen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Wat appellante aanvoert is een herhaling van wat zij ook al in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitvoerig uitgelegd waarom het beroep bij de rechtbank niet slaagt. Appellante heeft in hoger beroep niet duidelijk gemaakt waarom die uitleg onjuist of onvolledig zou zijn. Appellante heeft ook in hoger beroep geen aanvullende medische informatie ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en lichamelijke beperkingen. Omdat daarvoor een objectiveerbare onderbouwing ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie op de datum in geding, 11 april 2020. De Raad is het daarom eens met het onder 2 weergegeven oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 28 mei 2020 wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.L. Rijnen

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.