ECLI:NL:CRVB:2023:1467
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die door het Uwv per 11 april 2020 is stopgezet omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als secretaresse werkte, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het besluit gehandhaafd. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waarbij zij aanvoert dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Raad oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De medische en arbeidskundige beoordelingen zijn volgens de Raad voldoende onderbouwd en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de FML van 28 mei 2020 de beperkingen van appellante juist weergeeft. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht wordt niet terugbetaald.