ECLI:NL:CRVB:2023:1496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
21/3953 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

Op 3 augustus 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Appellant, die zich op 8 mei 2018 ziek meldde, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze met ingang van 5 mei 2020, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de ingeschakelde medisch deskundige, verzekeringsarts Ch.H.C. Lemmers, toereikend en inzichtelijk had gemotiveerd dat de beperkingen van appellant per 5 mei 2020 niet waren onderschat. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren bij de belastbaarheid van appellant, die als vrachtwagenchauffeur had gewerkt. De deskundige concludeerde dat appellant met de vastgestelde beperkingen geschikt was voor een normale werkweek.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de ondertekening van de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

21.3953 WIA

Datum uitspraak: 3 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2021, 20/2745 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. Beishuizen hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft aanleiding gezien om verzekeringsarts Ch.H.C. Lemmers te benoemen als deskundige. Deze deskundige heeft op 30 maart 2023 rapport uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op dit rapport te geven. Het Uwv heeft daarvan gebruik gemaakt.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur voor 37,75 uur per week. Op 8 mei 2018 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts in dienst van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 17 maart 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 5 mei 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan
35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 17 september 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 28 september 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid zoals is beschreven door de primaire arts in de FML van 25 februari 2020, onderschreven. Met inachtneming van deze belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige één van de eerder geselecteerde functies laten vervallen en de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de resterende functies berekend op 14,98%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit zorgvuldig verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beschikking gehad over het medisch dossier van appellant en daarenboven
kennisgenomen van alle op dat moment aanwezige informatie uit de behandelend sector. Over zijn bevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank inzichtelijk gerapporteerd. Niet gebleken is dat zijn rapport inconsistenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Er is geen reden voor een duurbeperking in arbeid. De voorgehouden functies zijn in overeenstemming met die belastbaarheid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar rapporten van medisch adviseur G. Sprenkels aangevoerd dat er op basis van de standaard “Duurbelasting in arbeid” wel degelijk aanleiding kan zijn voor het aannemen van een urenreductie bij het aanwezig zijn van een somatoforme stoornis. Omdat volgens appellant sprake is van tegenstrijdige medische opvattingen heeft hij verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Omdat onder meer op grond van de rapporten van medisch adviseur Sprenkels in dit geval bij de Raad vragen zijn gerezen over de toepassing van de standaard “Duurbelasting in arbeid”, heeft de Raad aanleiding gezien verzekeringsarts Lemmers te benoemen als deskundige, die op 30 maart 2023 heeft gerapporteerd. Lemmers heeft geconcludeerd dat appellant met passende beperkingen geschikt is voor een normale werkweek. Uitgaande van de diagnose somatische symptoomstoornis golden er volgens Lemmers op 5 mei 2020 niet meer beperkingen dan die zijn vastgesteld in de FML van 25 februari 2020. Lemmers kan zich verenigen met het standpunt van het Uwv dat appellant op 5 mei 2020 in staat was te werken volgens de in rubriek 6 van de FML weergegeven werktijden.
3.4.
Het Uwv heeft te kennen gegeven dat zij het oordeel van Lemmers volgen, wat volgens het Uwv betekent dat ervan kan worden uitgegaan dat de FML van 25 februari 2020 een juist beeld geeft van de beperkingen van appellant op 5 mei 2020 en zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten.
3.5.
Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze op het rapport van Lemmers naar voren te brengen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 5 mei 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Deskundige Lemmers heeft de beschikking gehad over alle in dit geding voorhanden zijnde medische gegevens en heeft op zorgvuldige wijze onderzoek ingesteld. De verslaglegging van zijn onderzoek is inzichtelijk en consistent en de conclusies zijn begrijpelijk en overtuigend. Gelet hierop wordt geoordeeld dat de beperkingen van appellant per 5 mei 2020 niet zijn onderschat.
4.4.
Met de in de FML van 25 februari 2020 opgenomen beperkingen zijn de geselecteerde functies terecht geschikt geacht voor appellant. In de arbeidskundige rapportage van 28 september 2020 is toereikend en inzichtelijk gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn bij de belastbaarheid van appellant.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellant per 5 mei 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.D.F. de Moor