ECLI:NL:CRVB:2023:1534

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
22/763 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een onherroepelijke uitspraak inzake bijstandsverlening en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoeker om herziening van een eerdere uitspraak van 1 augustus 2017. Verzoeker, die in Frans-Guyana woont, had verzocht om herziening van de uitspraak waarin zijn aanvraag om bijstand was afgewezen. De Raad heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. De Raad heeft vastgesteld dat de aangevoerde feiten en omstandigheden reeds voor de eerdere uitspraak bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Dit betekent dat de onherroepelijke uitspraak van 1 augustus 2017 gehandhaafd blijft.

Het procesverloop begon met de afwijzing van verzoekers aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 12 september 2013, omdat verzoeker geen verblijfsrecht had. Na verschillende rechtsprocedures, waaronder een tussenuitspraak van de Raad in 2016, werd verzoeker uiteindelijk bijstand toegekend, maar de Raad heeft in de uitspraak van 1 augustus 2017 het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om bijstand gegrond verklaard. Verzoeker heeft sindsdien meerdere keren om herziening gevraagd, maar de Raad heeft telkens geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren die herziening rechtvaardigden.

De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de bepalingen over schadevergoeding in de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn op het bijzondere rechtsmiddel van herziening. Verzoeker krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier.

Uitspraak

22/763 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 1 augustus 2017, 14/874 WWB en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te Frans-Guyana (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 1 augustus 2023
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van 1 augustus 2017 en om veroordeling tot vergoeding van schade.
Verzoeker heeft een nadere uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een reactie op het herzieningsverzoek ingediend.
Verzoeker heeft de Raad gevraagd om uitspraak te doen zonder een zitting te houden. De Raad heeft het college laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en het college gevraagd of hij het daarmee eens is. Omdat het college daarna niet om een zitting heeft gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek op 24 juli 2023 gesloten. [1]
OVERWEGINGEN

Samenvatting

De Raad beoordeelt in deze zaak het verzoek om de uitspraak van 1 augustus 2017, die onherroepelijk is, te herzien. De Raad zal het verzoek om herziening afwijzen. Verzoeker heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de Raad die uitspraak zou kunnen herzien. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding

1.1.
Met een besluit van 12 september 2013 heeft het college de aanvraag om bijstand van verzoeker afgewezen op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), omdat hij geen verblijfsrecht heeft op grond waarvan recht op bijstand bestaat. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 24 oktober 2013 bij de afwijzing van de aanvraag om bijstand gebleven. De rechtbank heeft met de uitspraak van 16 januari 2014 het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2013 ongegrond verklaard. [2]
1.2.
De Raad heeft bij tussenuitspraak van 28 oktober 2016 [3] geconcludeerd dat verzoeker ten tijde van de aanvraag wel rechtmatig in Nederland verbleef. Het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van de WWB kon daarom niet ten grondslag worden gelegd aan de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand. De Raad heeft het college opgedragen binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 24 oktober 2013 te herstellen.
1.3.
Met een besluit van 2 november 2016 heeft het college uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak en het bezwaar tegen het besluit van 12 september 2013 gegrond verklaard. Met het besluit van 9 november 2016 heeft het college vervolgens bijstand aan verzoeker toegekend over de periode van 15 juli 2013 tot en met 3 april 2014. Het college heeft in hetzelfde besluit de bijstand per 4 april 2014 beëindigd omdat verzoeker vanaf die datum niet meer in Nederland woont. Met het besluit van 28 april 2017 heeft het college € 775,- aan verschuldigde wettelijke rente toegekend. Voor het overige heeft het college het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1.4.
Met de uitspraak van 1 augustus 2017 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 16 januari 2014 vernietigd, het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2013 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het beroep tegen de besluiten van 6 (lees: 2) en 9 november 2016 en van 28 april 2017 ongegrond verklaard. De Raad heeft het in hoger beroep ingediende verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade afgewezen.
1.5.
Verzoeker heeft met een verzoek van 14 augustus 2017 een eerste maal om herziening van de uitspraak van 1 augustus 2017 en om veroordeling tot vergoeding van schade gevraagd. De Raad heeft met de uitspraak van 14 augustus 2018 [4] beide verzoeken afgewezen.
1.6.
Verzoeker heeft met een brief, ontvangen op 10 februari 2022, voor een tweede maal om herziening van de uitspraak van 1 augustus 2017 gevraagd en om veroordeling tot vergoeding van schade.

Het oordeel van de Raad

2. Het wettelijk kader dat voor de beoordeling van het herzieningsverzoek belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2.1.
De Raad kan een onherroepelijk geworden uitspraak herzien als zich feiten of omstandigheden voordoen die (a) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, (b) bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en (c) tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden als die feiten of omstandigheden eerder bij de bestuursrechter bekend waren geweest. [5]
2.2.
Verzoeker heeft ter motivering van het herzieningsverzoek aangevoerd dat het college niet binnen zes weken na de tussenuitspraak heeft beslist op het verzoek om schadevergoeding en daarmee niet tijdig een besluit heeft genomen. Daarmee staat volgens verzoeker de onrechtmatigheid van dat besluit vast en dat betekent dat het college de immateriële schade die verzoeker heeft geleden, moet vergoeden.
Verzoeker heeft dit argument al aangevoerd bij zijn eerste herzieningsverzoek van 14 augustus 2017. In de uitspraak van 14 augustus 2018 heeft de Raad geoordeeld dat de aangevoerde feiten en omstandigheden hebben plaatsgevonden voor de uitspraak waarvan herziening is verzocht en dat verzoeker daarmee toen al bekend was of daarmee redelijkerwijs bekend had kunnen zijn.
Ook wat verzoeker heeft aangevoerd over het niet verkrijgen van een voorschot zoals bedoeld in artikel 52 van de Participatiewet, betreft geen nieuwe feit of omstandigheid zoals in 2.3 omschreven. Ook dit feit heeft plaatsgevonden voor de uitspraak waarvan herziening is verzocht en verzoeker was daarmee al bekend of had daarmee toen redelijkerwijs bekend kunnen zijn. Met deze grond probeert verzoeker in feite opnieuw de discussie te voeren over de zaak waarover onherroepelijk is beslist bij uitspraak 1. De mogelijkheid van herziening is daarvoor niet bedoeld. Dit is vaste rechtspraak. [6] Het verzoek om herziening moet daarom worden afgewezen.

Het verzoek om schadevergoeding

3. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat titel 8.4 van de Awb die gaat over schadevergoeding niet van toepassing is op het bijzondere rechtsmiddel van herziening. Dit staat in artikel 8:119, tweede lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek om herziening wordt afgewezen. Dit betekent dat de onherroepelijke uitspraak van 1 augustus 2017 gehandhaafd blijft.
Het verzoek om schadevergoeding dat verzoeker in deze procedure heeft gedaan wordt afgewezen.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om herziening af;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2023.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) M. Zwart

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 8:119 van de Awb
1. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Hoofdstuk 6, titel 8.1, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en artikel 8:13, titel 8.2, met uitzondering van artikel 8:41, tweede lid, titel 8.3 en titel 8.5, met uitzondering van artikel 8:109, zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
(…)
4. Als de uitspraak wordt herzien, betaalt de griffier het griffierecht terug.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak 11 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1218.