ECLI:NL:CRVB:2023:1540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
22/2424 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een hersteldverklaring in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar hersteldverklaring per 8 april 2013. Appellante, die zich per 17 oktober 2011 ziekmeldde tijdens haar werk als operator bij Philips, had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Na een hersteldverklaring in 2013 en een daaropvolgende WW-uitkering, verzocht zij in 2021 om herziening van de hersteldverklaring, omdat zij meende dat haar situatie niet correct was beoordeeld. Het Uwv wees dit verzoek af, omdat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de hersteldverklaring zouden ondermijnen. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten en voegde zij nieuwe medische stukken toe, die zij eerder niet had kunnen indienen. Het Uwv betwistte de relevantie van deze stukken, omdat zij niet tijdig waren ingediend in de bezwaarfase. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de hersteldverklaring te herzien. De Raad bevestigde dat de eerder ingediende medische stukken niet in de beoordeling konden worden betrokken, omdat deze niet bekend waren bij het Uwv tijdens de bezwaarfase. De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening terecht was afgewezen en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.

Uitspraak

22.2424 ZW

Datum uitspraak: 9 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juni 2022, 21/3769 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft op 1 augustus 2022 hoger beroep ingesteld.
Op 17 augustus 2022 heeft mr. B. van Dijk, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Appellante heeft op 22 juni 2023 en 28 juni 2023 medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft gereageerd op de op 22 juni 2023 toegestuurde stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2023. Appellante is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. E.E.W. Moes, kantoorgenoot van mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is via Randstad Uitzendbureau voor 37 uur per week werkzaam geweest als operator bij Philips. Zij heeft zich per 17 oktober 2011 ziekgemeld. Haar dienstverband is per 29 oktober 2011 geëindigd. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na een hersteldverklaring per 16 april 2012 heeft het Uwv appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. In de zomer van 2012 heeft appellante gedurende zes weken voor een wisselend aantal uren per week, variërend tussen de 4,5 en 28 uur, via Quick [woonplaats] inpakwerkzaamheden bij de Hema verricht.
1.2.
Op 4 maart 2013 heeft appellante zich, terwijl zij een WW-uitkering ontving, ziekgemeld. Bij besluit van 4 april 2013 heeft het Uwv appellante per 8 april 2013 hersteld verklaard. Bij besluit van 30 mei 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 april 2013 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 17 november 2015 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 november 2018 heeft deze Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3.
Op 19 juli 2021 heeft appellante verzocht om herziening van haar hersteldverklaring per 8 april 2013. Bij besluit van 2 augustus 2021 heeft het Uwv het verzoek om herziening van appellante afgewezen, op de grond dat zij haar verzoek niet heeft onderbouwd met argumenten en bewijsstukken. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 augustus 2021 is door het Uwv bij besluit van 26 november 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellante in het kader van haar verzoek om herziening geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft vermeld, zodat volstaan wordt met een verwijzing naar het besluit van 4 april 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante haar bezwaargrond in beroep letterlijk heeft herhaald en dat het Uwv deze stelling in het bestreden besluit al gemotiveerd heeft bestreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, nu appellante geen enkel medisch stuk heeft overgelegd. Wat appellante heeft aangevoerd, heeft de rechtbank evenmin tot het oordeel geleid dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij, als gevolg van haar lichamelijke en psychische klachten, te ziek was om te werken op 8 april 2023, zodat de beslissing van het Uwv om haar per die datum arbeidsgeschikt te verklaren moet worden herzien. Appellante heeft deze stelling onderbouwd met op 22 juni 2023 en 28 juni 2023 toegestuurde medische stukken. Appellante heeft toegelicht dat zij deze stukken niet eerder heeft kunnen overleggen, omdat zij dit vanwege haar klachten niet zelfstandig kon regelen. Inmiddels heeft zij hulp en begeleiding en is er informatie vrijgekomen. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In reactie op de op 22 juni 2023 toegestuurde medische stukken heeft het Uwv gewezen op vaste rechtspraak van deze Raad dat degene die vraagt om terug te komen van een in rechte vaststaand besluit uiterlijk in de bezwaarfase de voor de besluitvorming benodigde gegevens dient te overleggen. Het Uwv heeft dan ook verzocht de op 22 juni 2023 ingediende medische stukken niet bij de beoordeling te betrekken. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv desgevraagd bevestigd dat dit ook geldt voor de op 28 juni 2023 ingediende (en niet door het Uwv ontvangen) medische stukken. In reactie op de stelling van appellante dat zij de medische stukken niet eerder heeft kunnen indienen heeft het Uwv er ter zitting op gewezen dat appellante in de bezwaarfase werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, die in de gelegenheid is gesteld om medische stukken in te dienen, maar dit niet heeft gedaan. Het Uwv heeft erop gewezen dat appellante een nieuw herzieningsverzoek kan doen, onder verwijzing naar de in hoger beroep ingediende stukken.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het verzoek van 19 juli 2021 van appellante strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van het besluit van 30 mei 2013 waarin een hersteldverklaring van appellante per 8 april 2013 in het kader van de ZW in stand is gelaten. Het Uwv heeft het verzoek van appellante met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen. Hierbij heeft het Uwv doorslaggevend geacht dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat het besluit van 30 mei 2013 onjuist zou zijn.
4.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtszoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, nu appellante (tot dan toe) geen enkel medisch stuk heeft overgelegd. Het Uwv wordt gevolgd in zijn stelling dat met de in hoger beroep overgelegde medische stukken geen rekening kan worden gehouden. Volgens vaste rechtspraak van deze Raad kunnen in een geval als dit de in (hoger) beroep ingebrachte stukken niet bij de beoordeling in (hoger) beroep worden betrokken. Deze stukken waren immers voorafgaand aan het besluit op bezwaar niet bekend bij het Uwv [1] .
4.5.
Uit wat in 4.4 is overwogen volgt dat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven om terug te komen op de hersteldverklaring per 8 april 2013. Het Uwv heeft het herzieningsverzoek dan ook mogen afwijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het verzoek om een deskundige te benoemen wordt afgewezen.
4.7.
Uit 4.4 en 4.5 volgt ook dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Schaap

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.