ECLI:NL:CRVB:2023:157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
22/39 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na auto-ongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als apothekersassistente werkte, had zich per 18 april 2016 ziek gemeld na een auto-ongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een loongerelateerde WGA-uitkering toe van 16 april 2018 tot 15 februari 2019, waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 37,52% werd vastgesteld. Na afloop van deze uitkering heeft het Uwv, na een herbeoordeling, vastgesteld dat appellante met ingang van 11 augustus 2020 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een volledig beeld had van de medische situatie van appellante. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de Turkse artsen, die door appellante was ingediend, geen nieuwe inzichten bood over haar situatie op de datum in geding. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat de medische gegevens uit Turkije wel degelijk relevant zijn. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% heeft vastgesteld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.39 WIA

Datum uitspraak: 20 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 november 2021, 20/4239 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. van Bremen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
8 oktober 2021 aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2022. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als apothekersassistente. Per 18 april 2016 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten na een auto-ongeval.
Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van
16 april 2018 tot en met 15 februari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 37,52%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling vanwege het einde van de loongerelateerde uitkering heeft een verzekeringsarts een psychiatrische en een neurologische expertise laten verrichten. Verder heeft deze verzekeringsarts appellante op het spreekuur gezien en haar onderzocht. Deze arts heeft vastgesteld dat de belastbaarheid sinds 16 februari 2019 niet is gewijzigd. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 januari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 4 februari 2020 vastgesteld dat appellante na afloop van de loongerelateerde WGAuitkering met ingang van 11 augustus 2020 geen recht meer heeft op een WIAuitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 februari 2020 bij besluit van 9 juli 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 30 juni 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van
6 juli 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet gebleken is dat de
verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de
medische situatie van appellante. Ook is de rechtbank van oordeel dat er geen grond is voor twijfel aan de FML per de datum in geding, 11 augustus 2020. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 juni 2020 volgt dat rekening is gehouden met de lichamelijke en psychische klachten van appellante. In een aanvullend rapport van
oktober 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in reactie op de door appellante overgelegde aanvullende stukken van haar Turkse artsen, gemotiveerd dat deze stukken zien op de periode na de datum in geding. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat inzichtelijk is gemotiveerd dat deze stukken geen nieuwe inzichten verschaffen over de situatie op de datum in geding en dat met de in deze stukken genoemde psychische klachten en klachten aan de nek en schouder al rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. Van de door appellante gestelde tegenstrijdigheid tussen het medische oordeel in deze zaak en de eerdere beoordeling is de rechtbank niet gebleken. Dat appellante bij een eerdere beoordeling meer dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden, is niet te herleiden tot een afwijkend medisch oordeel maar tot de arbeidskundige berekening van het verlies aan verdienvermogen
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Zij acht het onbegrijpelijk dat de medische gegevens uit Turkije volgens de rechtbank geen rol kunnen spelen in de beoordeling per 11 augustus 2020 omdat deze betrekking zouden hebben op de periode na de datum in geding. Sinds het ongeval in 2016 heeft appellante voortdurende beperkingen en belemmeringen, waarvoor zij ononderbroken
– eerst in Nederland, later in Turkije– onder medisch deskundige behandeling staat Deze beperkingen houden verband met het verkeersongeval. Er is volgens appellante geen sprake van een cesuur op de datum in geding, zij heeft doorlopend last van de gevolgen van het ongeval.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 11 augustus 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat het de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellante per datum in geding, wordt onderschreven. De verzekeringsarts heeft een neurologische en psychiatrische expertise laten verrichten. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 juni 2020 blijkt dat rekening is gehouden met de lichamelijke en psychische klachten van appellante. Daarbij is vastgesteld dat appellante veel klachten en belemmeringen ervaart, maar dat deze niet allen leiden tot objectiveerbare beperkingen. Bij aanvullend rapport van 8 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de door appellante ingediende stukken van haar Turkse artsen, te kennen gegeven dat deze stukken zien op de periode na de datum in geding. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze informatie inhoudelijk getoetst en vastgesteld dat de gegevens geen nieuwe inzichten geven over de belastbaarheid op datum in geding. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat de informatie van de Turkse artsen geen reden oplevert voor twijfel aan de medische beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep haar stelling dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd. Omdat er voor de rechtbank geen twijfel bestond aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen, slaagt de beroepsgrond van appellante dat de door haar ingediende medische informatie aanleiding had moeten geven om een psychiatrische en neurologische expertise te laten verrichten niet. Ook de Raad heeft deze twijfel niet.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) E.X.R. Yi