In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering, die door het Uwv was vastgesteld op 42,44%. De Raad bevestigt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 45,47%. De Raad oordeelt dat er geen twijfel bestaat aan de medische beoordeling en dat er onvoldoende redenen zijn om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 5 juli 2023, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. O.H.G. Daane Bolier, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.W. van Schaik.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant meer beperkingen claimt dan het Uwv heeft aangenomen. Echter, de Raad volgt dit standpunt niet en concludeert dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld. De Raad heeft de relevante medische rapporten en de argumenten van appellant zorgvuldig gewogen en komt tot de conclusie dat de arbeidskundige beoordeling voldoende gemotiveerd is. De Raad heeft het besluit van het Uwv herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 26 augustus 2020 vastgesteld op 45,47%, waarmee appellant recht heeft op een WGA-vervolguitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.674,-.