ECLI:NL:CRVB:2023:1577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
22/3406 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken procesbelang na gegrondverklaring bezwaar WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante ontving vanaf 22 april 2019 een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 100% was vastgesteld. Echter, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 3 september 2020, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv en later door de rechtbank.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Uwv op 18 januari 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid werd opnieuw vastgesteld op 100%, wat betekende dat de eerdere beëindiging van de WGA-uitkering onterecht was. Appellante stemde in met de gegrondverklaring van het bezwaar en de voortzetting van de WIA-uitkering, maar vroeg ook om een proceskostenvergoeding.

De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, aangezien het bezwaar van appellante inmiddels gegrond was verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.123,50 bedroegen, evenals het griffierecht van € 185,-. De uitspraak werd gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi.

Uitspraak

22.3406 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 oktober 2022, 21/252 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 augustus 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft op 18 januari 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft hiertegen gronden aangevoerd.
Partijen hebben over en weer gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante ontving vanaf 22 april 2019 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 100%. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 juli 2020 de WGA-uitkering beëindigd per 3 september 2020, op de grond dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij beslissing op bezwaar van 20 januari 2021 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van 20 januari 2020 ongegrond verklaard.
2. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Uwv op 18 januari 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellante tegen het besluit van
2 juli 2020 alsnog gegrond is verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Dat betekent dat de WGA-uitkering ten onrechte is beëindigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er sprake is van duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen.
3.1.
Appellante heeft te kennen gegeven dat zij kan instemmen met de gegrondverklaring van het bezwaar en het voortzetten van de WIA-uitkering per 3 september 2020. Ook kan zij zich verenigen met 29 juni 2020 als ingangsdatum van de IVA-uitkering. Appellante heeft de Raad verzocht een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de bezwaarzaak en een proceskostenveroordeling uit te spreken voor de kosten van verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep.
3.2.
Verder heeft appellante erop gewezen dat in de gewijzigde beslissing op bezwaar niet is vastgesteld dat appellante vanaf 29 september 2020 (lees: 29 juni 2020) in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de gewijzigde beslissing op bezwaar van 18 januari 2023 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 juli 2020 alsnog gegrond geacht. Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 januari 2023 is vastgesteld dat er vanaf
29 juni 2020 sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
4.2.
Appellante heeft opgemerkt dat zij akkoord is met de toekenning van een IVA-uitkering per 29 juni 2020. Appellante mist echter in de nieuwe beslissing op bezwaar de formele vaststelling van de toekenning van de IVA-uitkering per 29 juni 2020. Op 31 mei 2023 heeft het Uwv aan de Raad bericht dat er per 29 juni 2020 aan appellante een IVA-uitkering wordt verstrekt.
4.3.
Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.194,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en
1. punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde van 597,- per punt), op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde van € 837,- per punt) en op € 1.255,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 0,5 punt voor de reactie op de gewijzigde beslissing op bezwaar met een waarde van € 837,- per punt), in totaal € 4.123,50 voor verleende rechtsbijstand. Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.123,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi