4.3.Appellant heeft aangevoerd dat geen rekening is gehouden met de feitelijke woonsituatie van appellant en de gezamenlijke huishouding van appellant met zijn zus. De rechtbank heeft dat argument verworpen in de uitspraak van 9 november 2021. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat tot het huishouden van appellant meer dan twee personen behoren en dat in een dergelijke situatie een gezamenlijke huishouding in de zin van de Wmo 2015 slechts kan bestaan als twee personen ten opzichte van elkaar blijk geven van een bepaalde mate van zorg die niet aanwezig is ten opzichte van de andere persoon of personen in het huishouden. Daarvan is in de situatie van appellant geen sprake. Zodoende is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.8, derde lid, aanhef en onderdeel f, van Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De genoemde uitsluitingsgrond is daarom niet van toepassing. Appellant heeft geen gronden aangevoerd waarom de rechtbank op dit punt een onjuist oordeel zou hebben gegeven. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit berust.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Dafir (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
4. De hoogte van de bijdrage voor één of meerdere maatwerkvoorziening, persoonsgebonden budgetten of krachtens artikel 2.1.4, derde lid, aangewezen voorzieningen, tezamen, met uitzondering van beschermd wonen, de maatwerkvoorziening opvang of andere bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorzieningen, bedraagt € 19,- per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen.
5. Onverminderd het eerste lid en in afwijking van het vierde lid kan bij verordening de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het vierde lid:
a. op een lager bedrag worden vastgesteld;
b. worden verlaagd tot nihil voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van cliënten, indien het inkomen over een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven tijdsperiode van de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen niet meer bedraagt dan een bij verordening vastgesteld bedrag.
Artikel 3.8, derde lid, onder f, Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
De bijdrage is niet verschuldigd door de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, waarvan ten minste een van beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.