ECLI:NL:CRVB:2023:1582

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
21/4475 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling bijdrage WMO en gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Gelderland. De appellant ontving hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) van de gemeente Oude IJsselstreek. Het CAK had de maximale periodebijdrage voor de jaren 2018 en 2019 vastgesteld op € 0,00, maar in 2020 werd de bijdrage vastgesteld op € 19,00 per maand. De appellant was het niet eens met deze besluiten en stelde dat hij en zijn zus geen gezamenlijke huishouding voerden, wat van invloed zou zijn op de bijdrage. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het CAK toezeggingen had gedaan over de hoogte van de bijdrage. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde, omdat er geen bewijs was dat het CAK had aangegeven dat de bijdrage niet verschuldigd zou zijn. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de bijdrage van € 19,00 per maand correct was vastgesteld, conform de Wmo 2015. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de hoogte van de bijdrage in overeenstemming was met de wetgeving.

Uitspraak

21.4475 WMO15-PV, 22/1840 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021, 21/191, (aangevallen uitspraak 1) en van 28 april 2022, 21/2609 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CAK
Datum uitspraak: 3 augustus 2023
Zitting heeft: M.A.H. van Dalen-van Bekkum, als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: M. Dafir.
Ter zitting zijn verschenen: namens appellant [gemachtigde] via beeldbellen en namens het CAK C. Jansen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken, voor wat betreft aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellant ontving van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek hulp of ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Over de jaren 2018 en 2019 heeft het CAK de maximale periodebijdrage vastgesteld op € 0,00.
1.2.
Bij besluit van 20 juli 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 december 2020 (bestreden besluit 1), heeft het CAK de bijdrage van appellant voor deze voorziening in de perioden januari 2020 tot en met maart 2020 en juni 2020 tot en met december 2020 vastgesteld op € 19,00 per maand. In de maanden april en mei 2020 heeft CAK de bijdrage vanwege de overheidsmaatregelen rond het COVID-19 virus vastgesteld op € 0,00. Gebleken is dat het CAK over 2018 en 2019 ten onrechte ervan is uitgegaan dat appellant en zijn zus een gezamenlijke huishouding voerden en dat appellant daarom ten onrechte voor de toepassing van de Wmo 2015 is aangemerkt als gehuwd. Voor 2018 en 2019 gaat het CAK niet over tot correctie. Voor het jaar 2020 heeft het CAK appellant aangemerkt als ongehuwd, waardoor de vrijstelling niet meer van toepassing is en hij een bijdrage dient te betalen.
1.3.
Bij besluit van 24 december 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 september 2021 (bestreden besluit 2), heeft het CAK ook vanaf 1 januari 2021 de door appellant verschuldigde bijdrage vastgesteld op € 19,00 per maand, totdat er iets verandert in de situatie van appellant.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank, voor zover nu nog van belang, het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. Appellant is het met die uitspraken van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4.1.
Appellant doet een beroep op het vertrouwensbeginsel en voert in dat verband aan dat een medewerker van het CAK kort voorafgaand aan de beslissing op bezwaar van 4 december 2020 telefonisch zou hebben gezegd dat het bezwaar zou worden toegewezen. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dat is vaste rechtspraak. [1] Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat van de kant van het CAK is toegezegd dat zijn bezwaar gegrond zou worden verklaard en hij geen bijdrage verschuldigd zou zijn. Voor een dergelijke toezegging is ook geen aanknopingspunt in het dossier. Gelet op het ontbreken van enig aanknopingspunt voor het standpunt van appellant dat een toezegging is gedaan heeft de Raad geen aanleiding gezien de (inmiddels oud-)CAK-medewerker in hoger beroep als getuige op te roepen en te horen, zoals door appellant verzocht. Appellant heeft zelf ook niet ervoor gekozen de oudCAK-medewerker als getuige op te roepen voor de zitting van 3 augustus 2023.
4.2.
Volgens appellant heeft het CAK bij het vaststellen van de bijdrage ten onrechte geen rekening gehouden met zijn lage inkomen en de mate waarin hij deze kosten kan dragen. De wetgever heeft uitgebreid gemotiveerd als uitgangspunt gekozen voor een vast, inkomensonafhankelijk abonnementstarief
.Van dat tarief kan onder bepaalde voorwaarden bij verordening worden afgeweken door de gemeenteraad van de gemeente die de maatwerkvoorziening heeft verstrekt. In de toepasselijke Verordening Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek zijn geen afwijkingen van het abonnementstarief opgenomen die op appellant van toepassing zijn. CAK heeft de eigen bijdrage vastgesteld in overeenstemming met artikel 2.1.4a, vierde lid, van de Wmo 2015. [2] Appellant heeft niet nader toegelicht waarom van deze wettelijke regeling zou moeten worden afgeweken. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het CAK van vaststelling van een bijdrage conform het vaste tarief had mogen afzien
.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat geen rekening is gehouden met de feitelijke woonsituatie van appellant en de gezamenlijke huishouding van appellant met zijn zus. De rechtbank heeft dat argument verworpen in de uitspraak van 9 november 2021. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat tot het huishouden van appellant meer dan twee personen behoren en dat in een dergelijke situatie een gezamenlijke huishouding in de zin van de Wmo 2015 slechts kan bestaan als twee personen ten opzichte van elkaar blijk geven van een bepaalde mate van zorg die niet aanwezig is ten opzichte van de andere persoon of personen in het huishouden. Daarvan is in de situatie van appellant geen sprake. Zodoende is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.8, derde lid, aanhef en onderdeel f, van Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De genoemde uitsluitingsgrond is daarom niet van toepassing. Appellant heeft geen gronden aangevoerd waarom de rechtbank op dit punt een onjuist oordeel zou hebben gegeven. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit berust.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Dafir (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Bijlage
Artikel 2.1.4a, Wmo 2015
4. De hoogte van de bijdrage voor één of meerdere maatwerkvoorziening, persoonsgebonden budgetten of krachtens artikel 2.1.4, derde lid, aangewezen voorzieningen, tezamen, met uitzondering van beschermd wonen, de maatwerkvoorziening opvang of andere bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorzieningen, bedraagt € 19,- per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen.
5. Onverminderd het eerste lid en in afwijking van het vierde lid kan bij verordening de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het vierde lid:
a. op een lager bedrag worden vastgesteld;
b. worden verlaagd tot nihil voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van cliënten, indien het inkomen over een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven tijdsperiode van de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen niet meer bedraagt dan een bij verordening vastgesteld bedrag.
Artikel 3.8, derde lid, onder f, Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
De bijdrage is niet verschuldigd door de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, waarvan ten minste een van beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.
2.Zie de bijlage voor de tekst van deze en de in de volgende overweging genoemde bepaling.