ECLI:NL:CRVB:2023:1592
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en beëindiging ZW-uitkering; geschiktheid functies in medisch opzicht
In deze zaak gaat het om de weigering van de WIA-uitkering aan appellante per 28 november 2020 en de beëindiging van de ZW-uitkering per 20 februari 2021. Appellante, die zich op 20 augustus 2018 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar WIA-uitkering weigerden en haar ZW-uitkering beëindigden. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de besluiten van het Uwv in stand konden blijven. Appellante is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de klachten van appellante uitvoerig hebben onderzocht en dat er geen aanwijzingen zijn dat appellante op de relevante data meer beperkingen had dan vastgesteld. De Raad heeft ook geoordeeld dat de functies die aan appellante zijn aangeboden in medisch opzicht geschikt zijn.
De Raad heeft besloten dat het hoger beroep van appellante niet slaagt, waardoor de weigering van de WIA-uitkering en de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijven. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi, en is openbaar uitgesproken op 17 augustus 2023.