ECLI:NL:CRVB:2023:1592

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
22/1504 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beëindiging ZW-uitkering; geschiktheid functies in medisch opzicht

In deze zaak gaat het om de weigering van de WIA-uitkering aan appellante per 28 november 2020 en de beëindiging van de ZW-uitkering per 20 februari 2021. Appellante, die zich op 20 augustus 2018 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar WIA-uitkering weigerden en haar ZW-uitkering beëindigden. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de besluiten van het Uwv in stand konden blijven. Appellante is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de klachten van appellante uitvoerig hebben onderzocht en dat er geen aanwijzingen zijn dat appellante op de relevante data meer beperkingen had dan vastgesteld. De Raad heeft ook geoordeeld dat de functies die aan appellante zijn aangeboden in medisch opzicht geschikt zijn.

De Raad heeft besloten dat het hoger beroep van appellante niet slaagt, waardoor de weigering van de WIA-uitkering en de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijven. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi, en is openbaar uitgesproken op 17 augustus 2023.

Uitspraak

22/1504 WIA, 22/1505 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2022, 21/4175 en 21/4859 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 augustus 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 19 januari 2021 heeft het Uwv na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW) per 19 januari 2021 beëindigd. Met een besluit van eveneens 19 januari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 28 november 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft tegen de besluiten bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 31 augustus 2021 (bestreden besluit I) bij de weigering van de WIA-uitkering en de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
Met een besluit van 21 januari 2021 heeft het Uwv bepaald dat de ZW-uitkering van appellante wordt hervat over de periode van 28 november 2020 tot 20 februari 2021. Appellante heeft tegen het besluit van 21 januari 2021 bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 12 juli 2021 (bestreden besluit II) bij het besluit van 21 januari 2021 gebleven.
Appellante heeft tegen bestreden besluit I en II beroep ingesteld. De rechtbank heeft in het beroep tegen bestreden besluit I de weigering van de WIA-uitkering in stand gelaten. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. J.D. van Alphen hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Mr. Van Alphen heeft zich als gemachtigde onttrokken.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. Daarnaast gaat het over de vraag of appellante na 20 februari 2021 recht heeft op ziekengeld. Volgens de Raad heeft het Uwv de ZW-uitkering terecht per 20 februari 2021 beëindigd.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als commercieel medewerkster binnendienst. Op 20 augustus 2018 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 december 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 19 januari 2021 geweigerd appellante met ingang van 28 november 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van een ziekmelding per 7 januari 2020 ontving appellante een ZW-uitkering. Bij besluit van eveneens 19 januari 2021 heeft het Uwv beslist dat de ZW-uitkering per 19 januari 2021 wordt beëindigd. Bij besluit van 21 januari 2021 heeft het Uwv bepaald dat de ZW-uitkering van appellante wordt hervat over de periode van 28 november 2020 tot 20 februari 2021.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigering van de WIA-uitkering per 28 november 2020 en de beëindiging van de ZW-uitkering per 20 februari 2021 in stand kunnen blijven.
2.2.
Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsartsen van het Uwv in de rapporten de klachten van appellante uitvoerig beschreven, hebben zij informatie opgevraagd bij de huisarts en informatie van verscheidene behandelaars van appellante bij de beoordeling betrokken. Er is een FML opgesteld waarin een groot aantal beperkingen zijn opgenomen. Volgens de rechtbank zijn er geen aanwijzingen dat appellante op 28 november 2020 en 20 februari 2021 meer beperkingen had dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Ook in de verklaring die appellante ter zitting heeft voorgelezen, ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat het Uwv de situatie van appellante op de data in geding heeft onderschat.
2.3.
Uitgaande van de FML hebben de arbeidsdeskundigen de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op de data in geding terecht op minder dan 35% vastgesteld. Er zijn geen aanwijzingen dat de voor de schatting gebruikte functies in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellante.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft verwezen naar de gronden die zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Zij is vooral van mening dat de verzekeringsarts appellantes mogelijkheden niet juist heeft verwoord in de FML. Appellante is van mening meer beperkt te zijn dan waarvan wordt uitgegaan door het Uwv. Omdat de FML niet juist is, kunnen de geduide functies evenmin als passend voor haar worden aangemerkt.
Medische beoordeling
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellante heeft deze grond al bij de rechtbank naar voren gebracht. De rechtbank heeft deze grond besproken. Appellante heeft zowel in beroep als in hoger beroep niet uitgelegd waarom zij het niet eens met de FML. Ook heeft zij haar stelling dat zij meer beperkingen heeft niet met medische stukken onderbouwd.
Arbeidskundige beoordeling
4.2.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. Dit betekent dat de weigering om appellante een WIAuitkering toe te kennen en de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijven.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) E.X.R. Yi