ECLI:NL:CRVB:2023:1602

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
22/3044 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 35% na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen werkte als buitengewoon opsporingsambtenaar, heeft zich ziekgemeld met langdurige klachten aan zijn rechterduim. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatste functie, maar dat hij wel in staat was om andere functies te vervullen. Het Uwv heeft op 21 oktober 2020 besloten om de WIA-uitkering te weigeren, wat appellant niet accepteerde en hiertegen bezwaar maakte. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 6 juli 2023 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn psychische klachten niet voldoende waren meegewogen, beoordeeld. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de aan appellant voorgehouden functies in overeenstemming waren met zijn medische belastbaarheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3044 WIA
Datum uitspraak: 17 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 augustus 2022, 21/1602 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 21 oktober 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 10 mei 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.J. Jacobs-Hellebrekers, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 juli 2023. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als buitengewoon opsporingsambtenaar voor 35,86 uur per week. Op 6 november 2018 heeft hij zich ziekgemeld met langdurende klachten van de rechterduim. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 13 oktober 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 21 oktober 2020 geweigerd appellant met ingang van 18 november 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan
35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten inconsistenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen twijfel gezaaid over de juistheid van de inschatting van zijn belastbaarheid door de verzekeringsartsen per 18 november 2020. De verzekeringsartsen zijn bekend met de fysieke klachten van appellant en hebben daarover inzichtelijk gerapporteerd, waarbij ook de informatie van de behandelend sector bij de beoordeling is betrokken. Voor wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gerapporteerd dat uit de bevindingen van de verzekeringsarts en informatie van de huisarts/POG-GGZ niets is gebleken om tot psychopathologie te komen. De door appellant geclaimde psychische beperkingen worden niet ondersteund door objectieve medische gegevens uit de behandelend sector. Verder heeft de rechtbank overwogen dat voldoende gemotiveerd is dat de aan appellant voorgehouden functies in overeenstemming zijn met zijn belastbaarheid.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten en alleen de fysieke klachten en beperkingen aan zijn duim bij de beoordeling heeft betrokken. Ten tijde van de datum in geding was appellant in behandeling bij de POH-GGZ. Verder kan appellant de rechtbank niet volgen in de overweging dat de geclaimde psychische klachten op de datum in geding niet worden ondersteund door objectieve medische gegevens uit de behandelende sector. Appellant heeft in beroep en in hoger beroep informatie overgelegd waaruit blijkt dat appellant beperkt is voor persoonlijk en sociaal functioneren. Hoewel deze informatie van na de datum in geding is, speelden de klachten ook al op de datum in geding.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.4.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daar wordt nog het volgende aan toegevoegd.
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat geen rekening is gehouden met zijn psychische klachten. De verzekeringsarts heeft blijkens het rapport van 13 oktober 2020 zelf psychisch onderzoek verricht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de huisarts van 8 maart 2021, waarin vermeld staat dat in november 2020 contact heeft plaatsgevonden met de POH-GGZ, betrokken bij de beoordeling. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft de informatie die van de huisarts en POH-GGZ is ontvangen, geen aanleiding om te concluderen tot bij appellant bestaande psychopathologie op de datum in geding. De beoordeling van de verzekeringsartsen heeft zich daarmee niet beperkt tot de fysieke klachten van appellant. De in hoger beroep overgelegde informatie biedt geen aanknopingspunten om aan te nemen dat zijn psychische klachten op de datum in geding zijn onderschat. Deze informatie is opgesteld naar aanleiding van incidenten die zich in december 2021 hebben voorgedaan en ziet daarmee op de situatie van appellant ruim na de datum in geding. Bovendien heeft deze informatie betrekking op de behandeling van appellant nadat deze incidenten hebben plaatsgevonden. Dat deze informatie problematiek beschrijft die ook al op de datum in geding aanwezig was, zoals appellant heeft gesteld, blijkt daaruit niet.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding afgewezen.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.