In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 6 april 2007. Appellant had zich ziekgemeld na een bedrijfsongeval op 8 april 2005 en diende pas dertien jaar later, in 2020, een aanvraag in voor de WIA-uitkering. Het Uwv concludeerde dat er geen medische beperkingen konden worden vastgesteld die recht gaven op de uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was en dat er wel degelijk sprake was van beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de weigering zouden kunnen rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende zorgvuldig was. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.