ECLI:NL:CRVB:2023:1606

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
22/3587 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens laattijdige aanvraag en onvoldoende medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 6 april 2007. Appellant had zich ziekgemeld na een bedrijfsongeval op 8 april 2005 en diende pas dertien jaar later, in 2020, een aanvraag in voor de WIA-uitkering. Het Uwv concludeerde dat er geen medische beperkingen konden worden vastgesteld die recht gaven op de uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was en dat er wel degelijk sprake was van beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de weigering zouden kunnen rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende zorgvuldig was. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22.3587 WIA

Datum uitspraak: 17 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2022, 22/1466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 7 september 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 25 augustus 2021 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 7 september 2020.
Appellant heeft tegen de besluiten van 7 september 2020 en 25 augustus 2021 bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 10 februari 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting. Dit verzoek is afgewezen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 juli 2023. Voor appellant is verschenen mr. Maduro. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 6 april 2007 geen
WIA-uitkering heeft toegekend omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van een ziekte of gebrek. Volgens appellant heeft hij medische beperkingen op grond waarvan een WIA-uitkering zou moeten worden toegekend. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. Appellant heeft ook geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Uwv zou moeten terugkomen van dit besluit.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als bezorger voor 40 uur per week. Op 8 april 2005 heeft hij zich ziekgemeld met gezondheidsklachten na een bedrijfsongeval. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts van het Uwv. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. Het Uwv heeft bij besluit van 7 september 2020 daarom geweigerd appellant met ingang van 6 april 2007 een WIA-uitkering toe te kennen.
1.2.
Op 23 augustus 2021 heeft appellant medische informatie ingediend en verzocht terug te komen van het besluit van 7 september 2020.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanknopingspunten bestaan
voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft
geconcludeerd dat er onvoldoende medische gegevens beschikbaar zijn om te concluderen dat per 6 april 2007 sprake was van ziekte of gebrek. Appellant heeft gesteld dat sprake is
geweest van ziekte of gebrek als gevolg van een bedrijfsongeval in april 2005, maar
objectieve medische gegevens die dat onderbouwen waren ten tijde van het onderzoek van
3 augustus 2020 niet beschikbaar, ook niet na navraag van de verzekeringsarts bij de
behandelend sector. De gegevens over een alternatieve behandeling in Suriname in de periode van 3 maart 2022 tot en met 31 mei 2022 zien ook niet op de hier te beoordelen datum. Dat geldt ook voor de overige door appellant in beroep overgelegde stukken. Voor zover de brief van Gezondheidscentrum Beverwaard van 14 juli 2022 wel ziet op de periode in 2005, heeft de rechtbank geen reden gezien voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat die toelichting dusdanig summier is dat hieruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat sprake is van ziekte of gebrek op de datum in geding. De rechtbank heeft het verzoek om een deskundige te benoemen afgewezen.
2.2.
De rechtbank heeft daarnaast met het Uwv geoordeeld dat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit verband ziet de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor twijfel aan het medisch oordeel dat de overgelegde medische gegevens niet zien op eerder genoemde te beoordelen datum, maar op de periode van 2019 tot 2021. Voor zover appellant ook in dit kader heeft verwezen naar de in beroep overgelegde informatie geldt volgens vaste rechtspraak [1] dat hiermee geen rekening kan worden gehouden bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten. Dit betekent dat de door appellant in beroep overgelegde informatie in dit verband buiten beschouwing wordt gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor de conclusie dat het bestreden besluit kennelijk onredelijk is.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsartsen volgens appellant niet onafhankelijk zijn. Uit de overgelegde stukken volgt dat appellant ziek is en fysieke en psychische beperkingen heeft. Dat volgt ook uit het feit dat hij naast zijn bijstandsuitkering is vrijgesteld om werkzaamheden te verrichten. Er bestond voldoende reden om nieuw gebleken feiten aanwezig te achten dan wel het besluit evident onredelijk te achten. Appellant heeft verder verzocht om een deskundige te benoemen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Verzoek om uitstel
4.4.
Appellant heeft op de dag van de zitting van de Raad verzocht om uitstel van deze zitting omdat hij in Suriname verblijft. Ter zitting van de Raad is duidelijk geworden dat appellant sinds mei 2023 in Suriname verblijft. Appellant had zijn gemachtigde, het Uwv en de Raad daarvan tijdig op de hoogte moeten brengen. Nu hij dit niet heeft gedaan, wordt het verzoek om uitstel afgewezen.
Medische beoordeling
4.5.1.
Appellant heeft zijn WIA-aanvraag laat ingediend, namelijk dertien jaar na 6 april 2007. Daarmee is sprake van een zogenoemde laattijdige aanvraag. Volgens vaste rechtspraak [2] moet, als daarvan sprake is, de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen, voor risico blijven van de degene die (alsnog) de late aanvraag doet.
4.5.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was omdat de verzekeringsartsen niet onafhankelijk zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht en appellant gezien en onderzocht. Ook hebben zij de beschikbare informatie uit de behandelend sector in hun beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen hebben eenduidig en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Er zijn geen aanwijzingen op grond waarvan zou moeten worden vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv zich in hun professie laten leiden door het Uwv, waardoor er vrees zou kunnen zijn voor partijdigheid of afhankelijkheid.
4.6.1.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij wel beperkt was als gevolg van ziekte of gebrek. Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Daar wordt aan toegevoegd dat het Uwv met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 februari 2022, 18 juli 2022 en 3 augustus 2022 deugdelijk heeft gemotiveerd dat uit de door appellant overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt dat appellant per 8 april 2005 arbeidsongeschikt was als gevolg van een ziekte of gebrek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 augustus 2022 afdoende toegelicht dat alleen de brief van Gezondheidscentrum Beverwaard van 14 juli 2022 betrekking heeft op een periode in 2005, maar dat deze brief zo summier is dat hieruit niet kan worden opgemaakt dat appellant per de datum in geding arbeidsongeschikt was ten gevolge van een ziekte of gebrek. Appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische gegevens overgelegd, waaronder ook nieuwe brieven van zijn huisarts van 19 september 2022 en 24 oktober 2022. Niet is komen vast te staan dat de huisarts zich heeft gebaseerd op onderliggende medische stukken van rond de datum in geding of, indien dat wel het geval is geweest, welke gegevens dat dan zijn geweest en wat daaruit blijkt. Hiermee is niet komen vast te staan dat op de datum in geding sprake was van ziekte of gebrek en dus ook niet of sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg daarvan. Ook het in hoger beroep ingebrachte stuk van OCA bevat geen medische informatie over de hier te beoordelen periode. Zoals overwogen in 4.5.1 blijft de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen, voor risico van appellant.
4.6.2.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen, afgewezen.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Schaap
Bijlage
Artikel 5 van de Wet WIA:
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 4:6 van de Awb:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:455.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 3 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1963.