ECLI:NL:CRVB:2023:1628

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
22/3477 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering en beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak gaat het om de weigering van de WAO-uitkering aan appellante, die op 10 november 2011 is afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 augustus 2023 geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit. De Raad oordeelt dat de WAO-beoordeling zorgvuldig en juist is uitgevoerd en dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die haar verzoek kan onderbouwen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt vast dat de kaakklachten van appellante al in 2011 zijn meegewogen in de beoordeling en dat er geen nieuwe feiten zijn die de weigering van de WAO-uitkering kunnen rechtvaardigen. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt en de weigering van de WAO-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22.3477 WAO

Datum uitspraak: 23 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 oktober 2022, 22/1812 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 9 februari 2022 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 10 november 2011. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het besluit van 10 november 2011 in stand gelaten.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 juli 2023. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 10 november 2011. Volgens appellante had aan haar, achteraf bezien, per 29 mei 2011 een WAO-uitkering moeten worden toegekend. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat de rechtbank het besluit van het Uwv om niet terug te komen van de weigering van een WAO-uitkering terecht in stand heeft gelaten.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellante, laatstelijk werkzaam als wasserijmedewerker voor gemiddeld 10 uur per week, is met ingang van 9 mei 1990 een uitkering op grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% tot 100%. Bij besluit van 12 april 2006 heeft het Uwv de
WAO-uitkering van appellante met ingang van 4 juni 2006 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 3 april 2016 minder dan 15% was. Bij besluit van 28 november 2006 is het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2006 gegrond verklaard en is de WAO-uitkering ongewijzigd voortgezet en alsnog met ingang van 9 oktober 2006 ingetrokken. Dit besluit is na beroep en hoger beroep in rechte komen vast te staan.
1.2.
Appellante heeft zich op 1 mei 2011 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld en opnieuw verzocht om een WAO-uitkering. Bij besluit van 10 november 2011 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante een WAO-uitkering toe te kennen omdat appellante niet toegenomen arbeidsongeschikt is door dezelfde oorzaak. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 23 maart 2012 ongegrond verklaard. Ook dit besluit is na beroep en hoger beroep in rechte komen vast te staan.
1.3.
Op 14 juni 2021 heeft appellante het Uwv verzocht terug te komen van het besluit van 10 november 2011. Appellante heeft daarbij medische stukken van haar tandarts-gnatholoog overgelegd. Bij besluit van 9 februari 2022 heeft het Uwv geweigerd van dit besluit terug te komen omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts van 25 januari 2022 ten grondslag. Bij besluit van 14 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 maart 2022 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante in haar verzoek van 14 juni 2021 heeft gesteld dat zij ME/CVS heeft. Ter onderbouwing
van haar standpunt heeft zij diverse medische stukken overgelegd. Een verzekeringsarts heeft het medisch dossier van appellante bestudeerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 25 januari 2022. Bij de beoordeling of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, heeft de verzekeringsarts de door appellante bij haar aanvraag van 14 juni 2021 overgelegde medische informatie betrokken. In het rapport is vermeld dat uit het dossier dat in de afgelopen jaren is opgebouwd, blijkt dat appellante bekend is met kaakklachten, chronische pijn, fibromyalgie, slaapproblemen, ijzergebrek, PTSS en een depressieve stoornis. Nergens in deze stukken wordt melding gemaakt van ME/CVS. Uit de stukken die appellante in bezwaar heeft ingediend, blijkt ook niet dat zij in 2011 ME/CVS had. De rechtbank stelt daarom vast dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die ziet op haar gezondheidssituatie in mei 2011. De rechtbank is van oordeel dat de kaakklachten van appellante ook niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De reden hiervoor is dat de kaakklachten in 2011 al zijn meegewogen in de beoordeling of appellante recht heeft op een WAO-uitkering. Appellante heeft geen andere argumenten naar voren gebracht die als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank ziet in wat appellante heeft aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 10 november 2011 ook niet onjuist is. Bij het oorspronkelijke besluit is dan ook terecht geen WAO-uitkering aan appellante toegekend, zodat geen aanleiding bestaat dat besluit voor de toekomst te herzien.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat de WAO-beoordeling in 2006 onzorgvuldig en onjuist is geweest. Daarnaast is sprake van toegenomen klachten uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor zij een WAO-uitkering heeft ontvangen. Haar psychische klachten en kaakklachten zijn toegenomen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat dient te worden teruggekomen van het besluit van 10 november 2011 waarbij aan haar een WAO-uitkering is geweigerd, omdat volgens appellante sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en omdat het besluit onjuist was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Met zijn uitspraak van 20 december 2016 [1] heeft de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd.
4.3.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden
toetst of het bestuursorgaan zich bij het bestreden besluit terecht, zorgvuldig en deugdelijk
gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken of veranderde
omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter
niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden beluit
evident onredelijk is. [2]
4.3.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten en
omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en
omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór
dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn bewijsstukken van al
eerder gestelde feiten en omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden
overgelegd.
4.3.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellante bij haar verzoek geen nieuw
gebleken feiten of veranderde omstandigheden in voormelde zin heeft vermeld. Het oordeel
van de rechtbank dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die ziet op
haar gezondheidssituatie in mei 2011, wordt onderschreven. Anders dan appellante stelt, is van ME/CVS niet gebleken. Ook anderszins heeft appellante geen argumenten naar voren gebracht die als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De kaakklachten van appellante waren bekend en zijn in 2011 al meegenomen in de beoordeling. In wat appellante heeft aangevoerd wordt verder geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.4.
Ook het oordeel van de rechtbank over het recht op een WAO-uitkering met ingang van een datum in de toekomst, evenals de overwegingen waarop dat oordeel berust, kan worden onderschreven. In hoger beroep zijn geen andere gezichtspunten naar voren gebracht dan in beroep.
4.5.
Hierin ligt besloten dat de in hoger beroep ingediende medische informatie niet tot een ander oordeel leidt. Nog daargelaten dat volgens vaste jurisprudentie van de Raad [3] met nieuwe feiten die pas in beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht, bij een toetsing op grond van artikel 4:6 van de Awb, geen rekening kan worden gehouden, wordt het Uwv gevolgd in het oordeel dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden zoals bedoeld in dit artikel. De medische informatie van Altrecht uit 2006 en 2009 had al eerder kunnen worden ingebracht en de medische stukken van de psycholoog en radioloog zien niet op de datum in geding.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de WAO-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Schaap
Bijlage
Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB3594.