ECLI:NL:CRVB:2023:1628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering en beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden
In deze zaak gaat het om de weigering van de WAO-uitkering aan appellante, die op 10 november 2011 is afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 augustus 2023 geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit. De Raad oordeelt dat de WAO-beoordeling zorgvuldig en juist is uitgevoerd en dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die haar verzoek kan onderbouwen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt vast dat de kaakklachten van appellante al in 2011 zijn meegewogen in de beoordeling en dat er geen nieuwe feiten zijn die de weigering van de WAO-uitkering kunnen rechtvaardigen. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt en de weigering van de WAO-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.