ECLI:NL:CRVB:2023:1727

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
22/1267 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. De Raad heeft eerder op 17 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een ontoereikende medische grondslag. Appellant was minder dan 35% arbeidsongeschikt verklaard, wat leidde tot de weigering van de uitkering. In de tussenuitspraak werd het Uwv opgedragen om de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) te herzien op basis van het rapport van de door appellant ingeschakelde deskundige, verzekeringsarts G. Sprenkels.

Na de herziening heeft het Uwv op 28 juni 2023 een aanvullend verweerschrift ingediend, waarin de gewijzigde FML werd gepresenteerd. De Raad oordeelde dat het Uwv met de nieuwe FML voldeed aan de opdracht uit de tussenuitspraak. Appellant heeft de juistheid van de gewijzigde FML niet betwist, waardoor de Raad zich kon concentreren op de vraag of het bestreden besluit in arbeidskundig opzicht deugdelijk was gemotiveerd. De Raad concludeerde dat de functies die aan appellant waren toegewezen, geschikt waren, ondanks de bezwaren van appellant over de werkomstandigheden en de vereiste concentratie.

De Raad vernietigde het bestreden besluit van 8 februari 2021, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 6.997,99 bedroegen, inclusief griffierechten. De uitspraak werd openbaar gedaan en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

22/1267 WIA
Datum uitspraak: 7 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Einduitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 maart 2022, 21/473 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft in het geding tussen partijen op 17 mei 2023 een tussenuitspraak [1] gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 28 juni 2023 een aanvullend verweerschrift ingediend met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Appellant heeft op 3 augustus 2023 een zienswijze ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108 van die wet, is nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 8 oktober 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 26 oktober 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 8 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het Uwv heeft dit besluit gebaseerd op een rapport van de arts bezwaar en beroep van 25 januari 2021 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 januari 2021.
1.3.
De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een ontoereikende medische grondslag. De Raad heeft daartoe – kort weergegeven – overwogen dat de motivering van de door appellant ingeschakelde deskundige, verzekeringsarts G. Sprenkels, voor het aannemen van meer beperkingen voor appellant in de Functionele Mogelijkheden (FML), overtuigend is. De Raad heeft het Uwv opgedragen om de FML van 25 januari 2021 in overeenstemming te brengen met het rapport van Sprenkels en de door haar vastgestelde beperkingen.
2.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 juni 2023 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 juni 2023 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen zoals vastgesteld door Sprenkels toegevoegd en vastgelegd in een nieuwe FML van 22 juni 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de nieuwe FML geconcludeerd dat de geduide functies (assemblagemedewerker besturingskasten en panelen, wikkelaar, productiemedewerker industrie en bezorger post/pakketten) zoals vermeld in zijn rapport van 28 januari 2021 nog steeds geschikt zijn. Voor de motivering van de geschiktheid van deze functies heeft hij verwezen naar het resultaat functiebeoordeling en de notities functiebelasting van 23 juni 2023. Dit betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
2.2.
In reactie op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant aangevoerd dat de geduide functies ongeschikt zijn, omdat deze zijn belastbaarheid overschrijden. Volgens appellant is in de geduide functies – samengevat - geen sprake van een rustige werkomgeving omdat er wordt gewerkt in productiehallen in de nabijheid van collega’s en machines.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Met de gewijzigde FML van 22 juni 2023 en de daarin opgenomen aanvullende beperkingen heeft het Uwv voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak. Appellant heeft in zijn zienswijze de juistheid van de gewijzigde FML niet bestreden. Daarom ligt uitsluitend nog ter beoordeling voor de vraag of het bestreden besluit in arbeidskundig opzicht in hoger beroep alsnog deugdelijk is gemotiveerd. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en heeft daartoe het volgende overwogen.
3.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de functie wikkelaar (sbc-code 267053) ongeschikt is vanwege het zeer nauwkeurig en geconcentreerd moeten werken in een onrustige werkomgeving. Daarnaast is in deze functie volgens hem sprake van een dwingend werktempo omdat het werk op bepaalde momenten niet kan worden onderbroken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.2.1.
Uit de FML van 22 juni 2023 volgt dat appellant is aangewezen op werk zonder een dwingend hoog tempo vanwege een tragere verwerking van ingewikkelde zaken (item 1.8.5). De Raad is niet gebleken dat dit aan de orde is in deze functie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk toegelicht dat sprake is van een rustige werkomgeving waarbij een medewerker nauwelijks wordt gestoord, onderbroken of afgeleid. Hij heeft daarbij ook verwezen naar de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 januari 2022. Hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat appellant niet beperkt is geacht voor geluidsbelasting en dat het geluid van een wikkelmachine vergelijkbaar is met een naaimachine. Verder gaat het om een werkomgeving waarbij de sfeer rustig is voor wat betreft geloop. Er rijden geen heftrucks rond. De werkzaamheden hebben een duidelijke structuur zonder een kenmerkende belasting op het punt van veelvuldige deadlines of productiepieken.
3.3.
Ook de functie assemblagemedewerker (sbc-code 267071) is volgens appellant ongeschikt. Volgens hem is er in deze functie sprake van een steeds veranderende taakinhoud bij verschillende opdrachten. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
3.3.1.
In de functieomschrijving staat beschreven dat er wordt gewerkt aan de hand van mondelinge instructies en duidelijke tekeningen. De medewerker ontvangt deze bij elke nieuwe opdracht van de (assistent) teamleider die altijd op de afdeling aanwezig is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich naar het oordeel van de Raad daarom terecht op het standpunt gesteld dat de betreffende informatie concreet en eenduidig is. Uit de functieomschrijving volgt verder dat het gaat om het verrichten van eenvoudige elektrotechnische seriematige werkzaamheden. Dat steeds sprake is van een veranderende taakinhoud, is de Raad niet gebleken.
3.4.
Met betrekking tot de functie productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) heeft appellant aangevoerd dat deze ongeschikt is omdat in deze functie een medewerker per dag meerdere opdrachten moet verrichten. Dit maakt de taakinhoud voor appellant onvoldoende eenduidig en concreet. Verder wordt de belastbaarheid van appellant overschreden door steeds veranderende opdrachten en daarmee samenhangend het krijgen van wisselende informatie. Daarnaast is een hoog werktempo vereist. Ook deze beroepsgrond treft geen doel.
3.4.1.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de Raad in het resultaat functiebeoordeling bij item 1.8.2. (voorspelbaarheid van het werk) inzichtelijk toegelicht dat deze functie voldoet aan het vereiste van een duidelijke structuur. Er is geen sprake van steeds veranderende prioriteiten of een taakinhoud met een diversiteit die niet goed van tevoren is in te schatten. Uit de gegeven toelichting blijkt dat onder andere wordt gewerkt met een werkmap met orderformulieren, schematische werktekening met specificatie, kleurcodes, opsomming en volgorde van componenten, zodat de beoordeling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de betreffende informatie concreet en eenduidig is, wordt gevolgd. In het resultaat functiebeoordeling komt verder niet naar voren dat in deze functie sprake is van dwingend hoog tempo. Dat in deze functie sprake is van een hoog werktempo gelet op de in de functieomschrijving genoemde productienorm, volgt de Raad niet.
3.5.
Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 juni 2023 volgt dat de functie bezorger pakketten (sbc-code 282102) als vierde functie is geduid en dat deze functie niet aan de schatting ten grondslag is gelegd. De gronden die appellant tegen deze functie heeft gericht, laat de Raad daarom onbesproken.
4. Het bestreden besluit is pas in hoger beroep – na de tussenuitspraak – van een voldoende motivering voorzien. Het bestreden besluit evenals de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, komen daarom voor vernietiging in aanmerking. Gelet op wat onder 3.1 tot en met 3.5 is overwogen, bestaat er reden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.674,-
(1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en op € 2.092,50
(1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van de zienswijze na de tussenuitspraak). Ook de kosten voor de inschakeling van deskundige Sprenkels komen voor vergoeding in aanmerking. Op grond van de overgelegde factuur in beroep worden deze kosten vastgesteld op € 3.231,49. In totaal bedragen de proceskosten € 6.997,99. Verder dient het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 februari 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 6.997,99;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2023.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.Gepubliceerd op rechtspraak.nl onder: ECLI:NL:CRVB:2023:957.