ECLI:NL:CRVB:2023:1741
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA en de weigering van een WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. De Raad heeft geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld op minder dan 35% met ingang van 26 november 2019, correct is. Appellant had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en meldde zich ziek op 28 november 2017. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft een arts van het Uwv vastgesteld dat appellant beperkingen heeft, maar niet voldoet aan de criteria voor een WIA-uitkering. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk als kok en berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op 8,32%. Het bezwaar van appellant tegen de beslissing van het Uwv werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Noord-Holland had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het medisch oordeel zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de situatie van appellant adequaat hadden beoordeeld. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn klachten niet goed waren meegenomen en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft echter geen nieuwe medische informatie ontvangen die de eerdere conclusies zou ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch en arbeidskundig standpunt van het Uwv.