ECLI:NL:CRVB:2023:1741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
22/3201 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA en de weigering van een WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. De Raad heeft geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld op minder dan 35% met ingang van 26 november 2019, correct is. Appellant had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en meldde zich ziek op 28 november 2017. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft een arts van het Uwv vastgesteld dat appellant beperkingen heeft, maar niet voldoet aan de criteria voor een WIA-uitkering. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk als kok en berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op 8,32%. Het bezwaar van appellant tegen de beslissing van het Uwv werd ongegrond verklaard.

De rechtbank Noord-Holland had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het medisch oordeel zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de situatie van appellant adequaat hadden beoordeeld. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn klachten niet goed waren meegenomen en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft echter geen nieuwe medische informatie ontvangen die de eerdere conclusies zou ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch en arbeidskundig standpunt van het Uwv.

Uitspraak

22/3201 WIA
Datum uitspraak: 13 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 september 2022, 20/5081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bouwman. Als tolk is verschenen E. Battaloglu. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als kok voor 40 uur per week. Daarna ontving hij een
uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanuit de WW heeft hij zich op 28 november 2017 ziekgemeld.
1.2. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een arts van het Uwv appellant op een spreekuur gezien en heeft in haar rapport van 8 oktober 2019 vastgesteld dat appellant beperkingen heeft, dat hij niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden en dat geen sprake is van een beperking in de duurbelastbaarheid. Deze verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 oktober 2019.
1.3. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk als kok, functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 8,32%.
1.4. Bij besluit van 24 oktober 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van
26 november 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5. 1. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 augustus
2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 augustus 2020 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 augustus 2020 ten grondslag.
1.5.2. De verzekeringsarts bezwaar beroep heeft het volgende overwogen:
‘Psychisch imponeert het beeld het meest voor een geïsoleerde waan, waaraan in principe geen forse beperkingen zijn verbonden. De geduide beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren kunnen vanuit dit perspectief worden gevolgd. Omdat cliënt met name de beelden ziet als hij alleen is, zal worden toegevoegd dat hij niet is aangewezen op een solitaire functie. De fysieke klachten kunnen als aspecifiek worden geduid en zijn voldoende verwerkt in de dynamische en statische beperkingen. Cliënt kan samen meer dan 4 uur lopen en staan op een werkdag.’
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een gewijzigde FML van 5 augustus 2020 vastgesteld, waarin hij een beperking heeft toegevoegd op aspect 2.12, werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega's of leidinggevenden (géén solitaire functie).
1.5.3. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 12 augustus 2020 geconcludeerd dat hij niet afwijkt van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige. Hij heeft één van de eerder geselecteerde functies laten vervallen in verband met het vereiste van begrijpen en lezen van Engelse taal en daarvoor in de plaats een andere functie in dezelfde SBC-code geselecteerd en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 8,30% bedraagt. Deze arbeidsdeskundige heeft de signaleringen toegelicht en heeft over een aantal signaleringen overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. Volgens de rechtbank is het medisch oordeel zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier van appellant bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en informatie van de huisarts bij zijn beoordeling meegenomen. Wat betreft de beroepsgronden van appellant heeft de rechtbank als volgt geoordeeld.

Astma

Appellant heeft gesteld dat hij door astma aanvullend beperkt is voor inspanning en werken in koude omgeving. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport heeft genoemd
dat appellant astma bronchiale heeft, is de rechtbank ervan uitgegaan dat hij dit bij zijn beoordeling heeft betrokken. In de FML van 21 oktober 2020 is een beperking aangenomen in rubriek 3.6 (luchtwegprikkeling). Appellant heeft niet onderbouwd waarom nog meer beperkingen aangenomen zouden moeten worden. De rechtbank heeft deze grond verworpen.

Psychische klachten

Wat betreft de grond van appellant dat in item 2.12.3 niet kan worden volstaan met de beperking dat appellant is aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden (géén solitaire functie), heeft appellant zich afgevraagd of van die collega’s extra inspanning verwacht mag worden als hij weer hallucinaties krijgt of dreigt te krijgen.
Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het niet nodig dat de collega's van appellant beschikken over professionele vaardigheden om hem bij te staan in geval van een waan. De wetenschap dat appellant kan terugvallen op directe collega's, is volgens deze arts voldoende geruststellend. De rechtbank heeft de arts daarin gevolgd. Ook in door appellant ingezonden informatie van de POH/GGZ en de huisarts van 21 juni 2022 heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat zijn psychische klachten zijn onderschat.
Wat betreft samenwerken (item 2.1.9) heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapport van 21 oktober 2020 heeft aangegeven dat een beperking niet aan de orde is omdat er geen limiet is op het aantal collega's dat appellant om zich heen kan hebben. Appellant heeft dit niet bestreden en het Uwv heeft dit voldoende gemotiveerd.
Wat betreft een beperking voor het werken in een risicovolle omgeving, voor het geval zich hallucinaties, paniekaanvallen of angsten voordoen, of duizeligheid of draaierigheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapport van 21 oktober 2020 vermeld dat het ‘wellicht wel zinvol is’ om appellant te beperken op persoonlijk risico aangaande gevaarlijke machines. In de FML van 21 oktober 2020 is een aanvullende beperking opgenomen en wel dat hij niet kan werken bij of met machines of gereedschap met verwondingsrisico.
Verder heeft appellant zijn stelling dat hij niet in een omgeving kan werken waarbij een angstaanval tot gevaar leidt voor hem of voor anderen (niet op hoogte werken en niet in de buurt van gevaarlijke machines of machines waarbij letsel kan optreden) niet onderbouwd.

Urenbeperking

Wat betreft de urenbeperking heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn standpunt dat daar geen sprake van is. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 8 oktober 2019 geoordeeld dat geen sprake is van een stoornis in de energiehuishouding met medische noodzaak tot extra recuperatie en dat er ook geen indicatie is op preventieve grond en/of op basis van verminderde beschikbaarheid. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 oktober 2020 vermeld dat het feit dat appellant moe is, geen aanleiding is voor een urenbeperking.

Onderrugklachten

Appellant heeft gewezen op de brief van zijn huisarts van 5 juli 2019, waarin bij de datum 7 november 2018 is vermeld ‘Overweeg gezien de uitstraling een MRI scan’. Een MRI- scan is volgens appellant gericht op onderzoek naar de onderrug en de term ‘uitstraling’ ziet op radiculaire prikkeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 22 november 2021 aangegeven dat dit niet moet worden gelezen als een gerichte vraagstelling naar een radiculair syndroom. Het komt volgens hem eerder voort uit differentiaal diagnostische overwegingen. Er kan niet uit worden afgeleid dat de huisarts toen al dacht aan een evident radiculair syndroom. De rechtbank heeft deze redenering gevolgd. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze klachten in zijn rapport van 5 augustus 2020 gediagnosticeerd als aspecifieke rugpijn en daarvoor wat beperkingen in de FML opgenomen. Daarmee heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat en op welke wijze de onderrugklachten zijn meegenomen in het medisch onderzoek.

Diabetes

Appellant heeft volgens de rechtbank geen stukken overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij in 2019 ook al diabetes had.
2.3.
Arbeidskundig
De rechtbank heeft voorop gesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht de medische belastbaarheid van appellant tot uitgangspunt heeft genomen. In verband met de – in beroep – gewijzigde FML van 21 oktober 2020 heeft de arbeidsdeskundige de functie van machinebediende inpak/verpakkingsmachine laten vervallen en het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd vastgesteld op 28,16%.
De grond dat appellant eigenschappen en kenmerken vertoont die vallen binnen de werking van artikel 9 onder e van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, waarin staat: "indien betrokkene zodanige kenmerken heeft dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem in bepaalde arbeid te werk te stellen, blijft die arbeid bij de toepassing van onderdeel a buiten beschouwing", heeft de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd die in zijn rapport van 29 oktober 2020 heeft vermeld dat deze bepaling ziet op andere aspecten dan de aspecten die in aanmerking genomen worden bij de vraag naar de passendheid van geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht. Nu appellant dit niet heeft bestreden, heeft de rechtbank deze beroepsgrond verworpen.
Het standpunt dat de functie van productiemedewerker industrie niet geschikt is voor appellant omdat gewerkt wordt met een soldeerbout, heeft de rechtbank verworpen. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep richt bij appellant het verhoogd persoonlijk risico zich alleen op machines en gereedschappen waarbij een kans op ernstig letsel bestaat. Dit geldt niet voor werken met een soldeerbout. Alleen bij onzorgvuldig gebruik, dat wil zeggen als er niet volgens de instructies gewerkt wordt, bestaat er risico op een brandwondje. Appellant is niet beperkt ten aanzien van het vasthouden van de aandacht en fijne motoriek en heeft gewoon een afwendreflex, die ervoor zorgt dat het contact minimaal is en het risico niet te belastend is.
Nu appellant niet heeft bestreden dat alleen bij onzorgvuldig gebruik risico bestaat op een brandwond(je), hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kans op onzorgvuldig gebruik van de soldeerbout bij hem veel groter zou zijn dan bij andere werknemers en hij zijn stelling over een vertraagde reactie of afwendreflex niet heeft onderbouwd, heeft de rechtbank deze grond verworpen.
2.4.
De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat in beroep de FML is aangepast en dat appellant meer arbeidsongeschikt is geacht. Het bestreden besluit was in zoverre onvoldoende gemotiveerd maar appellant is daardoor niet benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. De rechtbank heeft dit gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierecht van appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bestreden beslissing onzorgvuldig en
onvoldoende gemotiveerd is. Er zijn functies geselecteerd die appellant – zeker in deze omvang – niet kan verrichten. Verder is er onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen en gezondheidsklachten van appellant. De geselecteerde functies kan hij niet verrichten. Hij acht zich arbeidsongeschikt, waarbij hij opmerkt dat zijn klachten alleen maar toenemen.
Volgens appellant is onvoldoende rekening gehouden met zijn astmaklachten waardoor hij niet in een koude en vochtige omgeving kan werken, kunnen collega’s in een productiebedrijf niet adequaat reageren op zijn wanen, hallucinaties en paniekaanvallen en kan van een werkgever niet gevergd worden om hem in verband met die eigenschap in dienst te nemen en te houden. Verder heeft hij aangevoerd dat werken op hoogte en in de buurt van machines niet mogelijk is, dat door zijn moeheid een urenbeperking aan de orde is en dat het risico op verwondingen (ook brandwonden) vorkomen moet worden. De FML dient dan ook aangepast te worden en er dient bezien te worden of de geselecteerde functies in stand kunnen blijven.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 26 november 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het medisch en arbeidskundig standpunt van het Uwv in beroep zoals uiteengezet in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 oktober 2020, 5 november 2021 en 22 november 2021 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 en 24 november 2021. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingestuurd met betrekking tot de datum in geding die de Raad heeft doen twijfelen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak – voor zover aangevochten – zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.L.K. Dagmar