ECLI:NL:CRVB:2023:1755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
22/3197 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante door het Uwv per 16 februari 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als topstyliste werkte, heeft zich in 2013 ziekgemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Na herbeoordelingen werd zij in 2020 door het Uwv als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt en de rechtbank Limburg heeft haar beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar medische beperkingen niet correct heeft beoordeeld en dat zij meer beperkingen heeft dan aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad onderschrijft de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelt dat de medische onderbouwing van het besluit voldoende is. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en de beëindiging van de WIA-uitkering blijft in stand. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

22/3197 WIA
Datum uitspraak: 14 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 augustus 2022, 21/2318 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 15 december 2020 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 16 februari 2021 beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 22 juli 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de WIA-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft nadere medische stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 augustus 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 16 februari 2021 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als topstyliste voor bijna 38 uur per week. Op
30 december 2013 heeft appellante zich, terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziekgemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 28 december 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij op medische gronden vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 14 oktober 2016 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij appellante onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht. Bij herbeoordelingen in 2016 en in 2017 is appellante nog steeds om medische redenen volledig arbeidsongeschikt geacht en is de WIA-uitkering voorgezet.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft in 2020 een onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 november 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante vijf functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 15 december 2020 vastgesteld dat appellante met ingang van 16 februari 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 1 juli 2021 een gewijzigde FML opgesteld met een aantal aanvullende beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML de oorspronkelijk geselecteerde functies heroverwogen en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd minder dan 35% is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juli 2021 zorgvuldig tot stand is gekomen. Ook is het rapport eenduidig, inzichtelijk en bevat het geen tegenstrijdigheden. Uit het dossier volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beoordeling niet uitsluitend heeft gebaseerd op de uiterlijke verschijning van appellante. In wat appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom op de datum in geding geen sprake meer is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle door appellante genoemde klachten heeft betrokken bij zijn onderzoek en voor de medisch objectiveerbare klachten beperkingen heeft aangenomen in de FML van 1 juli 2021. Verder heeft appellante niet met medische stukken onderbouwd dat een urenbeperking noodzakelijk is wegens vermoeidheid. Voor een urenbeperking in verband met beschikbaarheid bestaat evenmin aanleiding, omdat appellante ten tijde van de datum in geding niet onder behandeling was voor haar klachten. Tot slot heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende uitgelegd dat in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden en dat de functies geschikt zijn voor appellante.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. De rechtbank is tekortgeschoten in haar onderzoeks- en motiveringsplicht. De standpunten van appellante zijn niet meegenomen dan wel onjuist gekwalificeerd en beoordeeld. Appellante heeft aangevoerd dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juli 2021 onzorgvuldig tot stand is gekomen, tegenstrijdigheden bevat en niet begrijpelijk is. De rechtbank heeft ten onrechte gesteld dat appellante niet uitsluitend op haar uiterlijke verschijning is beoordeeld.
3.2.
Primair heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij niet beschikt over benutbare mogelijkheden. Miskend is dat appellante al meer dan zeven jaar door het Uwv volledig arbeidsongeschikt is geacht, omdat zij vanwege wisselende mogelijkheden geen benutbare mogelijkheden heeft. Deze situatie geldt nog steeds. Vanwege ernstige psychische klachten is sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. In verband met de endometriose is sprake van sterk wisselende mogelijkheden op structurele basis. Bij de driemaandelijkse controles bij de gynaecoloog blijken telkens cystes terug te keren en moeten ingrepen plaatsvinden. Daarnaast hebben de aanvallen van hevige buikpijnen met flauwvallen een dusdanig invaliderend effect dat appellante niet functioneert en bedlegerig is.
3.3.
Subsidiair heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat haar zeer beperkte belastbaarheid niet tot uitdrukking komt in de FML van 1 juli 2021. Zo komen de klachten aan de borstspieren, nek, hals en schouders die appellante ervaart als gevolg van de preventieve bilaterale mastectomie en de borstprotheses, niet terug als beperkingen in de FML. Verder zijn vanwege een door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist uitgevoerd fysiek onderzoek, ten onrechte geen beperkingen aangenomen voor buigen en reikafstand. Ook is nagelaten beperkingen aan te nemen voor de medisch te objectiveren buikklachten. Daarnaast had een urenbeperking moeten worden aangenomen vanwege de vermoeidheidsklachten die voortkomen uit de psychische klachten, de invaliderende aanvallen en de buikpijnen.
3.4.
Appellante betwist dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat in de geselecteerde functies haar belastbaarheid niet wordt overschreden. Het zijn immers geen fysiek lichte functies.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.4.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn grotendeels een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante uitvoerig en voldoende gemotiveerd besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Voor zover appellante heeft betoogd dat sprake is van strijd met
artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht, is daarvan niet gebleken. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
Met de rechtbank oordeelt de Raad dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Voor de stelling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante uitsluitend heeft beoordeeld op haar uiterlijke verschijning heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunten gevonden. Appellante heeft haar stelling dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig tot stand is gekomen niet nader onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 juli 2021 het ingediende dossier van de huisarts vanaf 2008 tot en met juni 2021 bestudeerd en meegewogen in zijn beoordeling. In zijn rapport van 2 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het in beroep ingediende dossier van de huisarts over de periode van augustus 2021 tot en met januari 2022 eveneens bestudeerd en geconcludeerd dat de medische gegevens niet leiden tot een ander standpunt. In hoger beroep heeft appellante wederom een medisch dossier van de huisarts over de periode van 2014 tot januari 2023 ingediend. Ter zitting van de Raad heeft appellante erkend dat het gaat om bekende gegevens maar dat zij deze nogmaals onder de aandacht wilde brengen. Nieuw is een verwijsbrief van de huisarts van 13 januari 2023 voor een second opinion van een gynaecoloog. Aangezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep de al bestaande medische gegevens kenbaar heeft betrokken in zijn beoordeling, acht de Raad een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet nodig. De verwijzing naar de gynaecoloog heeft geen betrekking op de datum in geding.
4.6.
Wat betreft de stelling van appellante dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft, wordt gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juli 2021 waarin is toegelicht waarom appellante niet (meer) voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. Appellante is niet opgenomen in een op grond van de Wet langdurige zorg gefinancierde instelling en er is geen sprake van afhankelijkheid van anderen voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Hoewel appellante bekend is met een Posttraumatische Stressstoornis en een angststoornis, zijn de bevindingen tijdens de hoorzitting en de activiteiten die ze wel nog ontplooit voldoende om te kunnen beargumenteren dat er geen sprake is van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van een ernstige psychische stoornis. Ook is geen sprake van sterk wisselende mogelijkheden. Er is geen nieuwe operatie gepland en het feit dat appellante regelmatig pijnklachten ervaart en enkele keren is flauwgevallen is hiervoor onvoldoende. Dit wordt gevolgd. Uit de overgelegde medische gegevens blijkt geen onderbouwing voor de stelling van appellante dat zij bedlegerig is of dat zij lichamelijk of psychisch niet zelfredzaam is. Dat de gynaecoloog in haar brief van 1 februari 2021 invaliderende pijnklachten bij appellante heeft genoemd wordt niet ondersteund door een onderliggend medisch onderzoek. Dat bij appellante bij eerdere WIA-beoordelingen op medische gronden geen benutbare mogelijkheden zijn aangenomen doet niet af aan de huidige – correcte – conclusie dat per de datum in geding geen sprake meer is van geen benutbare mogelijkheden.
4.7.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle psychische en lichamelijke klachten van appellante kenbaar heeft betrokken bij zijn medisch onderzoek en voor de medisch objectiveerbare klachten beperkingen heeft aangenomen in de FML van 1 juli 2021. De verzekeringsarts heeft daarbij aanleiding gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen in verband met pijnklachten aan de
borst- en buikregio. Wanneer met deze aanvullende beperkingen rekening wordt gehouden kan een aanvullende urenreductie niet worden beargumenteerd. Dit wordt gevolgd. Uit de door appellante overgelegde medische informatie van onder meer de huisarts en gynaecoloog blijkt niet dat nog verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De stelling van appellante dat daarnaast een urenbeperking wegens vermoeidheidsklachten had moeten worden aangenomen wordt ook in hoger beroep niet onderbouwd met medische informatie.
4.8.
Met de FML van 1 juli 2021 is appellante aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt afgewezen.
6. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
14 september 2023.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) C.G. van Straalen

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Artikel 8:69 van de Awb
1. De bestuursrechter doet uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
2. De bestuursrechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.
3. De bestuursrechter kan ambtshalve de feiten aanvullen.