ECLI:NL:CRVB:2023:1758

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
22/2303 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de weigering van een Wajong-uitkering door het Uwv

In deze zaak gaat het om een herzieningsverzoek van appellant, die in 2010 een Wajong-uitkering had aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat hij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Appellant heeft in 2020 opnieuw verzocht om terug te komen van deze beslissing, onder verwijzing naar nieuwe feiten en veranderde omstandigheden, waaronder de diagnose van een verstandelijke beperking. Het Uwv heeft echter geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit, wat appellant heeft aangevochten in beroep. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, en appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van het besluit van 11 oktober 2010. De Raad oordeelt dat de nieuwe feiten die appellant aanvoert, niet voldoende zijn om de eerdere afwijzing te herzien. De diagnose van een verstandelijke beperking, gesteld in 2019, verandert niets aan de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die de eerdere beslissing onjuist maken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2303 WAJONG
Datum uitspraak: 20 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 juni 2022, 21/1892 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 19 mei 2020 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 11 oktober 2010, waarin het Uwv had geweigerd aan appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van
24 maart 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. L.A.M. van der Geld, advocaat, hoger beroep ingesteld. Daarna heeft mr. E. Schutrups zich als gemachtigde van appellant gesteld en nadere gronden ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 11 oktober 2010 waarbij het Uwv heeft geweigerd om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat hij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Volgens appellant is sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van het besluit van 11 oktober 2010.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1978, was werkzaam als productiemedewerker. Op
5 maart 2001 heeft appellant zich ziekgemeld met psychische klachten. Appellant heeft een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2.
Appellant heeft op 17 september 2010 een Wajong-uitkering aangevraagd. Na onderzoek door een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 11 oktober 2010 vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat hij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Dit besluit is in rechte vast komen te staan.
1.3.
Appellant heeft opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 5 juni 2013 geweigerd om terug te komen van het besluit van 11 oktober 2010 omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die ertoe leiden dat het besluit van 11 oktober 2010 onjuist zou zijn.
1.4.
De gemeente Rotterdam heeft op 30 oktober 2019 voor appellant een Advies indicatie beschut werk aangevraagd. Bij deze aanvraag zijn een psychologisch testrapport van Indigo en een arbeidskundig onderzoek van Innovat uit 2019 alsmede een rapport Aanvraag extra begeleiding van Alexander Calder Arbeidsintegratie uit 2010 gevoegd. Na onderzoek door een arbeidsdeskundige heeft het Uwv een positief advies voor een indicatie beschut werk afgegeven.
1.5.
Op 23 januari 2020 heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Daarbij is onder meer vermeld dat appellant een verstandelijke beperking heeft. Bij besluit van
19 mei 2020 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van
11 oktober 2010.
1.6.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 mei 2020. In de bezwaarprocedure heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bij besluit van 24 maart 2021 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die ertoe leiden dat het besluit van
11 oktober 2010 onjuist zou zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 15 maart 2021 deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd waarom geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Appellant heeft niet nader geconcretiseerd waarom hij het daarmee niet eens is en niet nader gemotiveerd waarom het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest. Verder heeft de rechtbank in de stellingen van appellant geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Er is sprake van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden doordat Indigo op 23 januari 2019 de diagnose verstandelijke beperking heeft gesteld. Indigo heeft na een test vastgesteld dat appellants intelligentie op een moeilijk lerend of laagbegaafd niveau dient te worden vastgesteld. In het rapport is gewezen op een eerder intelligentieonderzoek in 2017 waaruit een gemiddeld intelligentieniveau bleek. De test van destijds bleek echter niet betrouwbaar te zijn. De huidige testresultaten van Indigo dienen dan ook te gelden als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Het hebben van een verstandelijke beperking is anders dan het hebben van psychische problematiek.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om niet terug te komen van een eerdere afwijzing voor een Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Het verzoek van appellant van 23 januari 2020 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van het besluit van 11 oktober 2010 (oorspronkelijk besluit), welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Het Uwv heeft op het verzoek beslist met toepassing van
artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.4.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [1]
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant bij zijn verzoek om terug te komen van het besluit van 11 oktober 2010 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De overwegingen van de rechtbank hierover worden onderschreven. Het feit dat in 2019 bij appellant een verstandelijke beperking is vastgesteld, betekent niet zonder meer dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in 2010 onjuist is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 15 maart 2021 overtuigend gemotiveerd dat de later gestelde diagnose verstandelijke beperking niet betekent dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Hierbij is aangetekend dat een andere etikettering van het klachtencomplex de eerdere bevindingen bij het onderzoek door de verzekeringsartsen niet anders maakt. Dit wordt gevolgd. Zo is bij de WAO-beoordeling in 2001 al rekening gehouden met het feit dat appellant een lager werktempo heeft en bij voorkeur alleen of in een kleine groep dient te werken.
4.6.
Met de nieuwe stukken, die appellant in beroep en hoger beroep heeft ingediend, kan geen rekening worden gehouden. Als volgens appellant sprake is van nieuwe feiten, moet dat, inclusief de ter onderbouwing daarvan dienende stukken, immers al bij de aanvraag of uiterlijk in bezwaar worden aangevoerd. [2]
4.7.
In wat appellant heeft aangevoerd, wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van het besluit van 11 oktober 2010 waarbij de aanvraag van appellant om een Wajong-uitkering is afgewezen.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.M. Korver

Bijlage

Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
2.CRvB 14 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB3594.